Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

dorpsgenoot

betekenis & definitie

iemand uit hetzelfde dorp.

iemand met wie men in hetzelfde dorp woont; iemand die uit hetzelfde dorp komt.

Voorbeelden:
De playbackshow is elk jaar weer opnieuw een uitschieter. De zaal zit doorgaans stampvol. Omdat er zoveel dorpsgenoten deelnemen, komen veel Pessenaren erop af.
Meppeler Courant, 1994

Mannen en vrouwen die door hun dorpsgenoten beschuldigd werden van hekserij en wiens leven enkel gespaard werd op voorwaarde dat ze hun dorp zouden verlaten.
De Standaard, 1996

Het bestuur van de Vereniging Plaatselijk Belang in Nieuwlande heeft het initiatief genomen tot het aanbrengen van een gedenkplaat voor de dorpsgenoten, die in de Tweede Wereldoorlog ergens in Europa of in het vroegere Nederlands Oost Indië zijn omgekomen.
Meppeler Courant, 1993

Al is het altijd erg spannend als het doek opengaat en je weet dat zo'n 1.000 dorpsgenoten kritisch naar je gaan zitten luisteren.
Meppeler Courant, 1994

In dikke boeken had hij niet alleen de naam gevonden van een dorpeling die in de zestiende eeuw samen met Hernan Cortez de schepen achter zich had verbrand, maar bovendien bleken de terrassen waarop Esteban en zijn 198 dorpsgenoten heel hun leven hadden gewroet, uit de tijd van de Romeinen te dateren.
Paul Koeck, Na de siësta, 2001

Een op sterven na dode grijsaard wordt in huis genomen door een bazige dorpsgenoot, die op zijn geld uit is.
De Standaard, 1997

< >