Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

dog

betekenis & definitie

grote hond.

grote kortharige hond met hoge poten, een slank lichaam, een brede kop en hangende oren.

Voorbeelden:
De twee grote goedverzorgde doggen renden terug naar hun bazin en besnuffelden haar met tederheid.
Manon Uphoff, Alle verhalen, 2003

'U voelt toch wel,' zei de estheet, 'dat holtedieren, loerende knagers en domme doggen hier als te gewild buiten vallen.'
Willem Brakman, Gesprekken in huizen aan zee, 2002

Die morgen toen Herr Lausengier in het park wandelde met zijn hondje was er een grote loebas van een dog, zonder iets te zeggen, stilletjes dichterbijgeslopen en zonder enige reden had hij Herr Lausengier's hondje Bibi aangevallen.
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983

< >