Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

doeg

betekenis & definitie

als afscheidsgroet gebruikt woord.

tussenwerpsel waarmee men afscheid neemt van iemand of van meerdere personen; als afscheidsgroet gebruikt woord; doei.
Oorspronkelijk afkomstig uit de Zaanstreek.

Voorbeelden:
In 1973 ging het Dialectenbureau – dat bestond echt – het land door met de vraag wat het meest gebruikte groetwoord was. Waar de rest van Nederland het hield op 'dag', 'tot ziens' of salu' bleek dat in en rond de Zaanstreek 'doeg' te zijn. Een dialectenenquête uit 2008 van de Stichting Nederlandse Dialecten – eveneens echt – toonde aan dat 'doeg' zich had verspreid over heel Nederland. Zelfs in Zuid-Limburg namen sommigen zo afscheid. Een Zaans woord had de natie veroverd.
https://eriksgaap.wordpress.com/2015/02/26/doeg-doei/, 26 februari 2015

Terwijl hij achterwaarts naar de lift begon terug te lopen, stak ik mijn hoofd om de deur en riep: 'Hartstikke bedankt, Michael.' Hij wuifde even en zei: 'Doeg, en vergeet het niet, hè? Mocht je iets nodig hebben, dan geef je maar een belletje.'
Andy McNab, Crisis four, 2000

Fleur lacht lief en zegt: 'Doeg.' En weg is ze.
Simone Duwel, Westenwind, 2001

'Wat geinig, o half twee, ik moet door, doeg!'
Marijke Höweler, Mooi was Maria, 1985

Iris durft hem niet te vertellen wat ze van plan is. 'Niks bijzonders, eten met een oude vriend. Die belde ineens op.' Er valt een stilte. 'Oké, dan bel ik je morgen wel ja?' zegt Marco uiteindelijk. 'Ja, dat is goed.' 'Doeg,' zegt Marco. Hij klinkt verslagen. 'Dag,' zegt Iris en ze hangt snel op.
Simone Duwel, Westenwind, 2001

< >