Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

conciërge

betekenis & definitie

iemand die een gebouw bewaakt.

iemand die toezicht houdt op een (openbaar) gebouw, bv. een school, of alleen de toegang tot een gebouw bewaakt; iemand die voor zijn beroep toezichthouder is in een gebouw.

Voorbeelden:
Zo wordt het begrip 'centrale' verwarming in de meeste flatgebouwen van Boedapest wel erg letterlijk genomen. Per woonblok is veelal één temperatuurregelknop voorzien: die staat op de stookketel in de kelder en wordt door de conciërge aan het begin van de winter ingesteld. Als het ze bij een zachte winter te warm wordt, gooien de flatbewoners gewoon de ramen open bij wijze van fijnregeling.
De Standaard, 1996

Ze zijn op zoek naar de conciërge die de sleutel van het pakhuis heeft.
Paul Mennes, Poes poes poes, 2001

Het gebouw van Emmeke en Paul had een conciërge.
Jan Lampo, Emmeke, 2001

De woning zag er verlaten uit [...]. Een man die in de belendende tuin bladeren bijeenharkte, riep me iets onverstaanbaars toe. Ik stak het grasveld over en wandelde tot bij de houten schutting. De man vroeg of ik het huis wilde bezichtigen. 'Bezichtigen?' herhaalde ik vragend. 'Wat bedoelt u?' 'Ach zo!' zei hij. 'Ik dacht even dat u het huis wilde huren. Ik ben de conciërge, ziet u.'
Jo Claes, De stenen toren, 1985

Voor de conciërges geldt dat wanneer een school een conciërge in dienst heeft, de conciërge vrijwel in alle gevallen, wekelijks assisteert bij het schoonmaken.
http://coo.med.rug.nl/wewi/rapport.pdf

Het nieuwe kabinet gaat een miljard euro bezuinigen op de Melkertbanen en andere subsidies voor laaggeschoolde arbeid, zoals stadswachten, conciërges en klassenassistenten.
de Volkskrant, 2002