handelaar.
handelaar, vooral met de bijgedachte aan commerciële handigheid en feeling, en, soms in negatieve zin, ook aan sluwheid en winstbejag.
Voorbeelden:
Vóór de werkplaats van de fietsenmaker stond een benzinepomp, en die is nu weg [...]. Patrick, de fietsenmaker, vertelt [...] dat dit komt door de nieuwe milieuwetten [...]. Maar tegen Patricks gevel staat alweer een nieuw stuk straatmeubilair: een drankautomaat met schreeuwerige kleuren. De geest van de commerçant is de wettenmakers altijd te vlug af.
De Standaard, 1996
Een Hollander is eerst en vooral een commerçant, dus dat wil zeggen dat vanaf de meestergast tot de simpelste metselaar iedereen op het materiaal verdient.
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983
'Ik vroeg me af of detective-zijn niet afstompend werkt.' 'Niet meer dan een ander beroep. Een commerçant vervalst zijn koopwaar, de industrieel ontduikt belastingen, de vakman werkt in het zwart ... en de detective buit de menselijke zwakheid uit.'
Axel Bouts, Mise-en-scène, 2000
Louis zal geen enkele baat hebben van hogere studies, hij heeft al twee keer moeten overdoen, zijn gedachten staan nergens op, hij heeft niet het minste praktisch verstand, het is geen commerçant (het ergste scheldwoord in West-Vlaanderen).
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983