Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

ceintuur

betekenis & definitie

om het middel gedragen band.

om het middel gedragen band van stof, leer of metaal, meestal met een sluiting, die over een kledingstuk, meestal een jurk of een jas, heen wordt gedragen om die in de taille aan te snoeren of als accessoire.

Voorbeelden:
Ze had natuurlijk gehoopt dat door het brede uitwaaieren van de jas de ceintuur los zou schieten maar dat was niet goed bekeken!
Heere Heeresma, Een hete ijssalon, 1984

Gedaan met de scheve halsuitsnijdingen, de asymmetrische zomen, de ingenieuze lintjes die een half ontkleed effect geven. De mouw die deze zomer afvalt, is helemaal vrij en kan op verschillende manieren rond het lijfje hangen. Maar het meest opvallende item is de ceintuur: nooit compleet, half in, half uit het jasje, met variaties tot op de heupen.
De Standaard, 1997

Hij droeg een ruime witte regenjas, de ceintuur losjes om zijn middel geknoopt, een vilten hoed nonchalant op zijn hoofd.
Jan Cremer, De Hunnen. Dl. 3: Vrede, 1983

< >