Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

buurkind

betekenis & definitie

kind van de buren.

kind van de buren; kind dat in een nabijgelegen huis woont.

Voorbeelden:
Het natuurmuseumpje dat Alida en ik jaren geleden op een plank hadden ingericht en waar buurkinderen tegen betaling van een dubbeltje naar mochten kijken.
Nelleke Zandwijk, De dag van de jas, 2001

Thuis in Tuk werden Harry en Lineke W., hun zoon Wim met vriendin Inge en dochter Ellen, verrast door dichtgeplakte deuren met tekeningen van de buurkinderen.
Meppeler Courant, 1995

Maar wij hebben vooral heel veel begrip voor ouders die vinden dat hun kind met een handicap, samen met zijn broertjes, zusjes en buurkinderen, moet kunnen schoollopen in de buurt.
http://www.downsyndroom.be/inhoud.html

De 43-jarige man stond terecht wegens het jarenlang seksueel misbruiken van zijn buurmeisje. Het slachtoffer, nu 19 jaar, deed vorig jaar aangifte. De ontucht begon toen het meisje zes jaar was en ging door tot haar dertiende. Het gebeurde wanneer zij bij de buurkinderen speelde of wanneer V. op moest passen.
Meppeler Courant, 1994

Toch vond ik het heerlijk om met de buurkinderen mee naar huis te lopen.
Yasmine Allas, Idil, een meisje, 1998

< >