Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

bloemist

betekenis & definitie

bloemenverkoper.

iemand die voor zijn beroep boeketten maakt en bloemen en bloeiende planten verkoopt; bloemenverkoper.

Voorbeelden:
Voor de afwerking van boeketten wordt doorgaans gebruik gemaakt van decoratie- of snijgroen. Bloemisten doen dit om de boeketten volume te geven én omdat de klanten erom vragen.
De Standaard, 1996

We stonden stil aan een bloemenstalletje. De bloemist riep ons toe: 'Schone verbena's! Anjers om aan te rieken! Orchideeën voor al uw chéries.'
Koen Peeters, Acacialaan, 2001

'Wacht even. Ik hoor de bel.' Het was de bloemist, met tien hortensia's in alle denkbare schakeringen roze en blauw.
Renate Dorrestein, Zonder genade, 2001

De bloemisten hebben schitterende kerststukken gemaakt en hebben volop kerstgroen in huis, de tuincentra hebben kerstshows.
Meppeler Courant, 1993

Van de bloemist in de markthal had ik een paar overgebleven geraniums gekregen en moeder verzorgde die, zodat het er voor onze ramen gewoon schitterend uitzag.
Marianne Fredriksson, Anna, Hanna en Johanna, 2000

De seniorenraad ziet graag dat het college er voor zorgt dat bij het 'Priegelhuus' en voor de zaak van de bloemist twee invalidenparkeerplaatsen worden aangelegd.
Meppeler Courant, 1995