Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

automobilist

betekenis & definitie

iemand die een auto bestuurt.

iemand die een auto bestuurt; bestuurder van een auto; autorijder.

Voorbeelden:
Een automobilist is vanmorgen licht gewond geraakt toen hij met zijn voertuig voor de trein belandde op de onbewaakte spoorwegovergang in de Allee. De 32-jarige man uit Britsum (Friesland) wilde het spoor oversteken richting Mackaystraat en zag daarbij de stoptrein Zwolle-Leeuwarden over het hoofd. De auto werd aan de linker voorkant gegrepen door de trein en meegesleept.
Meppeler Courant, 1994

Een automobilist met drank op is een gevaar op de weg.
Meppeler Courant, 1995

Een automobilist die vijf kilometer per week rijdt of vijfhonderd, betaalt dezelfde taks. En een automobilist die zijn brandstof verbruikt in een file heeft aan het tankstation dezelfde accijnzen en BTW betaald dan een andere die tegen 120 per uur raast op een autosnelweg.
De Morgen, 2002

Automobilisten die in Oostenrijk rijden, moeten vanaf 1 januari 1997 een vignet achter de autoruit hebben. Het vignet is een jaar geldig en zal voor Oostenrijkers ongeveer 550 schilling (1.460 frank) kosten.
De Standaard, 1996