Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

askegel

betekenis & definitie

langwerpig stukje as.

langwerpig, kegelvormig stukje as aan een sigaret of een sigaar.

Voorbeelden:
Hij zwijgt een hele tijd, trekt alleen wat vaker aan zijn sigaar. De askegel wordt vurig. Dan zegt hij langzaam: 'Dat is verdomd niet mis. Daar ben ik wel even sprakeloos van. Verschrikkelijk.'
Jan Wolkers, De kus, 1980

In afwachting van het antwoord blaast hij geduldig askegels tussen de glazen vandaan.
Oek de Jong, Opwaaiende zomerjurken, 1982

Met een glimlach hield Emma haar askegel nu boven de plant en keek vragend naar de mevrouw van de bibliotheek. Uit de zaal klonk gedempt gelach, terwijl de mevrouw van de bibliotheek haastig een schoteltje onder een van de koffiekopjes [...] uit trok en het voor Emma neerzette. Zonder de mevrouw een blik waardig te keuren, tipte Emma de as van haar sigaret, kneep haar ogen samen en keek de zaal in.
Herman Koch, Eten met Emma, 2000

Hij trok zich er elke ochtend aan op, zoog zich vol rook (waarbij de geprikkelde longen een half opstandig, half tevreden gemompel voortbrachten), en zo hees hij zich van sport naar sport door de dag, langs een breekbare ladder van askegels.
A.F.Th. van der Heijden, Kleine bloemlezing over roken, 1997

Rust. Evenwicht. Orde. Alle meubels in het huis stonden opgesteld zoals de maker ervan ongetwijfeld had bedoeld. De enige beweging kwam van een askegel in een schaal. De wiegende rook.
Peter Verhelst, Memoires van een luipaard, 2001