Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

appelboom

betekenis & definitie

boom waaraan appels groeien.

boom uit de rozenfamilie waaraan appels groeien; appelaar; appel.

Voorbeelden:
Het is warm. Een droom van een nazomer. De ene appelboom na de andere die haast bezwijkt onder de vele kleine, donkerrode appeltjes. Af en toe horen we er eentje in het gras ploffen.
http://www.antrop-ver.nl/motief/nummers/motief35-3.htm, 2000

We hebben hier in de tuin een pereboom en vier of vijf verschillende appelbomen en nog een walnotenboom midden in Den Haag. De appelen gaan in het appelgebak en in de appelmoes.
NRC, 1994

Voor ze zich opmaakt en haar feestkledij aantrekt sjouwt ze met een mand en een emmer tussen de geteisterde appelbomen om de vruchten op te rapen die vannacht gevallen zijn toen de storm aan de takken schudde.
Anna Enquist, Het meesterstuk, 1999