Wat is de betekenis van appelboom?

2024-04-19
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

appelboom

boom waaraan appels groeien. boom uit de rozenfamilie waaraan appels groeien; appelaar; appel. Voorbeelden: Het is warm. Een droom van een nazomer. De ene appelboom na de andere die haast bezwijkt onder de vele kleine, donkerrode appeltjes. Af en toe horen we er eentje in het gras ploffen. http://www.antrop-ver.nl/motief/nummers/m...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

appelboom

appelboom - Zelfstandignaamwoord 1. boom waaraan appels groeien Woordherkomst samenstelling van appel en boom

2024-04-19
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Appelboom

In de christelijke cultuur de boom der kennis, die het onbewuste in het landschap van onze dromen plant, om bij ons meer begrip voor de problemen van anderen op te wekken, maar ook om ons tot zelfkennis aan te sporen.

2024-04-19
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

appelboom

appelboom - Genus van 30 tot 50 soorten kleine bladverliezende bomen of struiken, waarvan vele soorten (vlezige) pitvruchten voortbrengen waarin het gerijpte vruchtbeginsel en het omringende weefsel zowel vlezig als eetbaar worden. Appelbomen zijn inheems in de regio's rond de Kaspische Zee en de Zwarte Zee. Ze werden door de eerste kolonisten...

2024-04-19
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

appelboom

(de, -bomen), syn. van appel (1). De zon gaat onder en omspoelt de palmen op de erven , de appelbomen, de kersen , de manjebomen en de sapotille met een duisterrode gloed (Vianen 1969: 73). Etym.: Genoemd naar appel (2): z.a.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Appelboom

s., ap(p)elbeam.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Appelboom

m. (...bomen), boom waaraan appels groeien.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

appelboom

m. appelbomen (tot de roosachtigen behorende vruchtboom; Lat. pirus malus).