roerloos.
geheel onbeweeglijk; roerloos.
Vaak in de verbindingen staan, zitten als een zoutpilaar.
Voorbeelden:
Oosterhoff bleef sprakeloos toekijken. Als een zoutpilaar.
Paul Durlof, Fout, 2002
Jaren geleden, toen ik niet beter wist, stak ik geen vinger uit toen onze hond zo'n rat doodbeet [...]. Ik stond daar als een zoutpilaar, vertwijfeld kijkend naar het gevecht dat zich op een meter van me afspeelde.
De Standaard, 1996
De auto komt 180 graden gedraaid tot stilstand. "Leef je nog", vraag ik, mijn handen krampachtig om het stuur geklemd. Oleg zit als een zoutpilaar naast me, de motor snort alsof er niets is gebeurd.
http://home.hccnet.nl/w.van.zwol/html/artikelen_coen.html, 2004