Het denkbeeld om tabak te gaan opsnuiven inplaats van te roken is opgekomen in Spanje en Frankrijk. Tegen het midden van de 17de eeuw is het gebruik in Frankrijk reeds zo algemeen, dat het als vanzelf wordt geïntegreerd in de Franse hofetiquette, want het nemen en aanbieden van een snuifje veronderstelt een zekere gemeenzaamheid die in strenge hiërarchie van een vorstelijke huishouding slechts in beperkte mate toelaatbaar is.
En aangezien Versailles toonaangevend was voor heel Europa is de gewoonte kort na 1700 internationaal, en het bedachtzaam, of ongeduldig, koket of nonchalant lot zich nemen van een snuifje behoort tot de meest karakteristieke gebaren van de 18de-eeuwse mens. De uitzonderlijke betekenis die de snuifdoos had voor de 18de eeuwse cultuur ligt echter niet enkel in de rol die hij speelde in het sociale verkeer, maar vooral ook in zijn hoedanigheid van koninklijke onderscheiding, want het was alweer Lodewijk XIV die met feilloze intuïtie juist in de snuifdoos het ideale object herkende om als blijk van bijzonder gunstbetoon te laten dienen, en de hele 18de eeuw is de snuifdoos het geijkte symbool van vorstelijke luxe. Er was dan ook geen hof in Europa of het had zijn speciale dozenmakerij en nooit werden zoveel artistieke en ambachtelijke bekwaamheden in één object verenigd als in de 18de-eeuwse snuifdoos. De goudsmid was in de regel degene, die de basisvorm schiep, en een hele stoet van ciseleurs, graveurs en guilocheurs, emailleurs of vernisseurs, ivoor-, steen- of parelmoersnijders, porselein- of miniatuurschilders, en wat dies meer zij, stond klaar om de snuifdoos te verheffen tot het meest begeerde kleinood van zijn tijd. Door zijn geringe afmetingen en zijn enorme veelsoortigheid bleek de tabatière een ideaal verzamelaarsobject, waarbij voor elke beurs wel iets te vinden was. vanaf de eenvoudige hoornen, houten of papier-maché snuifdozen van de gewone man tol de dozen met zangvogelmechaniek van Rochat en Droz uit Zwitserland. Veel snuifdozen uit de tweede helft van de 18de eeuw maken de indruk speciaal voor de verzamelaar te zijn gemaakt, want schier onbegrensd is dan het aanbod van snuifdozen in de vorm van schoentjes, boekjes, vlinders. dierekoppen, schelpen, commodes, bootjes en wat er nog meer te bedenken valt, en dat zelfde geldt ook nog voor de eerste helft van de 19de eeuw, waarin de produktie nog steeds doorgaat, ook wanneer het snuiven reeds lang niet meer bon ton is.
En de voornaamsten in den lande gingen hierin voor; zo had Marie Antoinette voor iedere dag van het jaar een andere snuifdoos en Frederik de Grote liet bij zijn dood een collectie na van 1500 stuks. Deze tabakminnende vorst had er bovendien voor gezorgd dat in zijn paleis geen kamer zonder snuifdoos was; onder deze bevond zich een groot aantal dat was vervaardigd uit dierhorens, een type dat vooral ook in Engeland geliefd was (muil). Een deel van de collectie van Frederik de Grote kwam in het bezit van keizer WilhelmII, die zijn verzameling meenam naar zijn verblijf in ballingschap te Doorn, waar deze nog steeds te bezichtigen is.