Grotere gilden bezaten meestal een gildehuis. Daar stond de gildekist met het archief, o.a. het gildeboek. waarin de lijsten van de leden en de reglementen waren opgetekend, en de gildekeuren.
De gildezittingen hadden er plaats en de gildemalen werden er gehouden, tijdens welke de broeders uit de gemeenschappelijke gildebeker dronken. Niet zelden hadden deze bekers de vorm van een voorwerp dat verband hield met het ambacht, bijv. een laars voor de schoenmakers, een Büttenmannchen, d.i. een beker in de vorm van een korfdrager, voor de wijnbouwers, of een drinkhoorn, meestal voor schuttersgilden. De prachtexemplaren werden in zilver uitgevoerd, armere ambachten namen genoegen met tinnen exemplaren (15de—18de eeuw). Schuttersgilden bewaarden in het gildehuis hun breuken. In het Noorden werden voor gestorven leden soms eigen gildebaren gebruikt. Als bewijs van lidmaatschap dienden vaak de zgn. gildepenningen, meestal van koper of tin en eenvoudig van uitvoering (alleen voor overlieden werden soms zilveren exemplaren vervaardigd), die genummerd waren. Bij bijeenkomsten van het gilde moesten de penningen steeds worden ingeleverd ; wie niet tijdig zijn penning inleverde kon worden beboet.