is het aantal jongen dat door een moederdier aan het einde van een drachtigheidsperiode ter wereld wordt gebracht.
Men gebruikt de term w. (of toom) speciaal bij varkens. Hier neemt de grootte van de w. toe tot de 4e à 5e w.; daarna daalt het aantal geboren biggen per w. weer. Gedurende de wintermaanden is het percentage uitvallers het grootst. Gemiddeld varieert dit van ca 15-30%. Op de individuele bedrijven schommelen deze percentages aanmerkelijk meer. Om de biggensterfte tegen te gaan wordt gebruik gemaakt van een zeugenkooi en de laatste jaren ook van (droog) straallampen.