Dit is geen scherp begrensde plantengroep, daar alle grassen van onze graslanden ook wel op andere plaatsen te vinden zijn. Bovendien maakt het nog wat verschil of men in dit verband weide in engere zin opvat, dus als grasland, dat beweid wordt of het in algemene zin bedoelt en het synoniem acht met grasland.
Van de ca 150 inheemse grassen zijn het niet meer dan ca 45, die het grasland in al zijn vormen en schakeringen in Ned. vormen. Zij zijn dus m.o.m. bestand tegen allerlei uiteenlopende cultuurmaatregelen en bij elk samenstel van milieufactoren is er een bepaalde combinatie van w. die hierbij een bepaalde stabiliteit vertoont. Rekening houdend met de verschillende appreciatie van het begrip noemen we hier als voornaamste w.: Engels raaigras, speciaal veelvuldig op beweide percelen van goede vruchtbaarheid en dan vaak hoofdsoort; beemd langblocm, meer op wisselweiden (z. Maaiweide); timothee, speciaal veelvuldig op beweide percelen; veldbeemdgras, en ruwbeemdgras, ook beide veelvuldig op beweide percelen, de eerste meer op drogere, de laatste op vochtige percelen; beemdvossenstaart en Frans raaigras, beide meer op gehooide kalkrijkere percelen; kamgras, speciaal op beweide percelen van matige kwaliteit; kropaar, weinig gevoelig voor hooien of beweiden, meer op drogere, kalkrijkere gronden; fiorin, zeer verbreid, onverschillig voor het gebruikstype; kweek voorn. op niet te arme, gehooide percelen; witbol, meer op gehooide percelen van matige kwaliteit; gewoon struisgras, meer op beweide, weinig vruchtbare percelen; reukgras, meer op gehooide percelen van matige kwaliteit; rood zwenkgras, zeer verbreid, niet gevoelig voor het gebruikstype; geknikte vossenstaart meer op gehooide percelen, mits zeer vochtig; en zachte dravik, meer op gehooide percelen, mits niet te arm.