of ovarium komt alleen voor bij de Angiospermen. Het v. is de door 1 of meer vruchtbladen ontsloten 1- of meerhokkige ruimte, met de daarin op zaaddragers ontstane eitjes, die er na bevruchting de gehele ontwikkeling - goed tegen uitwendige invloeden beschut - tot zaad doormaken.
Het v. is dan tot vrucht geworden.De zaaddragers treft men meestal als lijsten op of langs de vergroeiingsnaad van de vruchtbladen: zij zijn wandstandig als de vruchtbladen niet of weinig in een gezamenlijke ruimte uitsteken, doch hoekstandig als die vruchtbladen in het centrum samenkomen en een veelhokkige ruimte vormen. Generaal gelegen zaaddragers kunnen ook voorkomen in een 1-hokkig v., als er dus geen tussenschotten aanwezig of niet meer aanwezig zijn; over deze laatste vraag lopen de opvattingen nog uiteen. ien slotte komt het soms nog voor, dat de eitjes in kleiner of groter aantal verspreid voorkomen over de gehele binnenwand der vruchtbladen (zwanebloem). Het v. staat los op de convexe of concave bloembodem (bovenstandig) of kan in het laatste geval met die bloembodem vergroeid (onderstandig) zijn.
