Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Vorstbeschadiging

betekenis & definitie

Als de temp. beneden een bepaalde grens daalt, kunnen planten ten gevolge van do koude te gronde gaan. De weerstand tegen koude is afhankelijk van erfelijke eigenschappen, maar ook van de ontwikkelingsstadia (lupine verdraagt b.v. in de jeugd vorst vrij goed; later echter niet meer;.

De vorstgevoeligheid verschilt sterk; tussen verschillende gewassen en ook tussen verschillende rassen kan deze zeer uiteenlopen. Echte wintergewassen hebben een aanzienlijke resistentie, doch deze is mede afhankelijk van de mate, waarin zij in de herfst zijn afgehard (z. ook Uitwinteren en Winterhard). Het bevriezen van plantendelen is geen maatstaf voor v., want sommige planten kunnen stijf bevriezen en toch geen schade hiervan ondervinden.I.h.a. zijn zeer jeugdige organen en bloemen het gevoeligst. Vandaar dat een enkele nachtvorst in het voorjaar grote schade kan veroorzaken. Appel- en perebomen verdragen b.v. ‘s winters in onze streken een vorst van ca 20 C; tijdens het uitlopen en bloeien is een nachtvorst met lagere temp. dan ca -20 C echter gevaarlijk voor de vruchtzetting. Ook aardappelen kunnen in het voorjaar lijden van v. Vooral op z.g. vorstplekken (tegen de wind beschutte plaatsen, laagten in het terrein enz., die ook wel vriesgaten, vorstkommen of vorstgaten worden genoemd) , kan v. duidelijk aan het licht treden. In de tuinb. en speciaal in de bloembollenteelt beschermt men de vorstgevoelige gewassen met dekmateriaal. V. ontstaat gewoonlijk door bevriezen van het celsap en dit heeft door de daarbij optredende ijsvorming uitzetting en vernieling van de plantencellen ten gevolge. Vaak laat het plantendeel na het ontdooien vocht ontsnappen en kleurt bruin. Bij erg koudegevoelige planten, b.v. trop. planten, kan reeds schade optreden bij een temp. boven het vriespunt, als dus van echt bevriezen en v. geen sprake kan zijn. Zie ook schade door opvriezen. Kool welke bevroren is geweest, begint van binnen uit te rotten en wordt bokkig genoemd. Appelen, welke bevroren zijn geweest behoeven daarvan niet altijd nadelige gevolgen te ondervinden; de schil kan echter bruin kleuren. Zoet geworden aardappelen behoeven niet bevroren te zijn geweest. Dit proces wordt soms ten onrechte aan v. toegeschreven. Het treedt reeds op bij lage temperaturen boven het vriespunt en is het gevolg van enzymatische omzettingen.

De door v. aangetaste plantendelen vormen een invalspoort voor infecties door zwammen (vuur in tulpen; de z.g. vorstkanker bij bomen, b.v. larixkanker). Bij gerooide aardappelen en bieten, die bij vorst op het veld zijn blijven liggen, bevordert de v. rotting in de kuil.

Bij bomen kunnen zich typische beschadigingen voordoen, o.a.: vorstbarsten (vorstscheuren, vorstspleten, vriesbarsten); d.z. verticale scheuren in de schors en buitenste houtlagen. Zij komen voor op het onderste gedeelte van de stam, meestal aan de Z. of Z.W. zijde en kunnen tot enkele meters hoog zijn. Zij ontstaan door sterke uitdroging van de buitenste lagen, waardoor deze de meer naar binnen gelegen lagen niet meer kunnen omvatten. Gedurende de volgende zomer vormt zich callus, die de scheur weer overgroeit. Vruchtbomen kan men aan de Z.W. kant bekalken tegen vorstbarsten; de spleten spijkert men bij vruchtbomen wel met klompspijkers dicht. In de bosb. kunnen vorstbarsten de technische houtwaarde van overigens waardevolle stammen zeer ongunstig beïnvloeden.

Overgroeide scheuren barsten in een volgende winter gemakkelijk weer open en geven dan aanleiding tot de vorming van z.g. vorstlijsten, verticale lijsten die voorn. voorkomen bij eik, iep, es, tamme kastanje en noot, zeldzamer bij naaldhout. Andere beschadigingen aan bomen zijn de z.g. vorstkern (z. Kernhout en de vorstblaas (op jonge stammetjes; het afgestorven weefsel van doodgevroren plekken bast zet door vochtopname uit en er ontstaat een geelbruine opzwelling).

< >