in 1859 bij Upsala geboren, studeerde in zijn geboorteplaats en later in Stockholm. Na zijn promotie te Upsala in 1884 bleef hij als privaatdocent aan die Universiteit verbonden.
De jaren 1886-1888 werden aan een studiereis gewijd, waarbij hij o.a. ook bij de Ned. chemicus VAN ’T HOFF in Amsterdam studeerde. In zijn vaderland teruggekeerd werd hij eerst docent, later (1895) hoogleraar voor nat. aan de Universiteit van Stockholm. In 1903 werd hem de Nobel-prijs voor scheik. toegekend. Grote bekendheid verwierf A. zich door het opstellen van zijn theorie der elektrolytische dissociatie. Deze theorie leert, dat zouten, zuren en basen opgelost in water gesplitst worden (dissociëren) in kationen en anionen, die o.a. verantwoordelijk zijn voor de geleiding van de elektrische stroom door oplossingen. Deze dissociërende stoffen worden daarom electrolyten genoemd. De dissociatiegraad kan zeer verschillend zijn. A. maakte onderscheid tussen sterke electrolyten, die zeer vergaand gedissocieerd zijn, en zwakke electrolyten.
Zijn theorie heeft aanleiding gegeven tot zeer veel vruchtbaar onderzoek. Hoewel later onderzoek heeft aangetoond, dat zijn beschouwingen te eenvoudig zijn, blijken zij bij benadering bij tal van verschijnselen tot bruikbare berekeningen te leiden. Ook op ander gebied heeft hij belangrijke bijdragen geleverd, getuige zijn boeken over het ontstaan der werelden, de immuniteitsleer, en vele publicaties over onderdelen der scheik., waarbij zijn onderzoekingen over de invloed van de temp. op een chem. reactie van bijzonder belang zijn geworden. A. stierf in 1927.