(bosb.) of boomschoor, houtsortiment uit de eerste dunningen, in de fruitteelt gebruikt voor het schoren van takken in boomgaarden, die zwaar met fruit (appels of peren) zijn beladen en die gevaar lopen daardoor te breken.
Het hiervoor te gebruiken hout mag takkig zijn, omdat juist de mikken tussen hoofdstam en zware zijtakken als steunpunten worden gebruikt. Daarom mag dit sortiment ook niet glad worden uitgesnoeid, maar moet men er zoveel mogelijk korte zijtakken aan laten, om beter als schoor te kunnen functionneren. Dikte van het hout bedraagt circa 7-10 cm.