Lexicon Aardrijkskunde

Onbekende auteur (1983)

Gepubliceerd op 24-05-2021

China

betekenis & definitie

officiële naam Zhonghua Renmin Gongheguo

oppervlakte 9 596 961 km2

inwoners 956 848 000

hoofdstad Beijing (Peking)

staatsvorm volksrepubliek

staatshoofd Ye Jianying

reg. leider Zhao Ziyang

officiële taal Standaard-Chinees

religies onkerkelijken, Chinese volksgodsdiensten, atheïsten, boeddhisten

munteenheid yuan (ren min bi yuan)

BNP/hoofd US$ 290

lid van VN, UNESCO, UNCTAD, WHO, FAO, ILO, ESCAP, IMF,

Wereldbank

Landschap en klimaat

China ligt in het oosten van Azië en wordt in het noorden begrensd door de SU en Mongolië, in het zuiden door Vietnam, Laos, Burma, India, Bhutan en Nepal, in het westen door Pakistan en Afganistan, in het oosten door de Gele, Oostchinese en Zuidchinese Zee.

China kan worden verdeeld in een westelijk, deel, dat bestaat uit hoge gebergten en bekkens, en een oostelijk deel, dat bestaat uit heuvelland en vlakten. De scheidslijn tussen het westelijk en het oostelijk deel loopt min of meer van het zuidwesten van het land naar het noordoosten. De hoogte speelt een belangrijke rol bij de klimatologische verschillen tussen de westelijke en oostelijke delen van China. In het westen komen hooggebergte-, woestijn- en steppeklimaten en in het oosten land-, gematigde en subtropische klimaten voor. De klimatologische verschillen verlopen geleidelijk; vanuit het zuidoosten naar het noordwesten neemt de regenval van gemiddeld 2000 mm per jaar af tot minder dan 250 mm per jaar. Van het zuiden naar het noorden neemt ook de temperatuur geleidelijk af en worden de verschillen tussen zomer- en wintertemperatuur groter.

Mantsjoerije heeft ondanks de ligging bij de Japanse en Gele Zee een landklimaat. Binnen-Mongolië, oostelijk van de Gobiwoestijn en ten westen van Mantsjoerije, heeft eveneens een landklimaat, met een kort (3 è 5 maanden) groeiseizoen. De Noordchinese laagvlakte en het Ordos Plateau, die in de gematigde zone liggen, hebben een gematigd zeeklimaat met droge winters. Het Zuidchinese bergland heeft aan de kust een subtropisch klimaat met regen in alle seizoenen en westelijker een droge winterperiode. Het Juun-kwéi Plateau, zuidelijk van het Rode Bekken, heeft warme, vochtige zomers; de groeiperiode is 12 maanden. Van het westelijke deel van China is het Tibetaanse Hoogland een droog gebied met een hoog-

gebergteklimaat; slechts twee maanden per jaar zijn vorstvrij. Het noordwesten heeft een woestijn- en steppeklimaat. China's voornaamste rivieren zijn de Changjiang (Jangtsekiang; 5530 km), Huanghe (4830 km), Amur (4345 km) en Xijiang (2650 km).

Hoogste punt is de Mount Everest (8848 m) op de grens met Nepal; laagste punt is het Toerfan Bekken (154 m onder de zeespiegel).

Sociale gegevens

China herbergt vele nationaliteiten; behalve het Han-volk (95% van de bevolking) zijn er 54 nationale minderheden, waarvan het aantal uiteenloopt van enige duizenden tot honderdduizenden. Meer dan 1 % van de totale bevolking wordt gevormd door de Tsjwang, minder dan 1 % door de Oeigoeren, Huei, Ji, Tibetanen, Miao, Mantsjoes, Mongolen, Buji, Koreanen. De nationale minderheden verkeerden bij de beëindiging van de burgeroorlog in 1949 in verschillende stadia van ontwikkeling, waarbij lijfeigenschap geen uitzondering vormde. Na 1949 boden de communistische partij en de regering de minderheden leiding en hulp bij het uitvoeren van democratische hervormingen. Om de nationaliteitenkwestie op te lossen werd de nationale regionale autonomie ingevoerd, waarbij iedere minderheid (zolang deze groot genoeg is en niet verspreid leeft) een eigen autonoom gebied kan vormen met een eigen bestuursorgaan.

Bij een verdeling naar dunbevolkte en dichtbevolkte gebieden valt China in twee grote delen uiteen. Dunbevolkt zijn het autonome gebied Guangxi Zhuang Zizhiqu, de provincie Gansu, het autonome gebied Tibet, de provincie Qinghai en de autonome gebieden Binnen-Mongolië en Ningsia Hui. Het westelijk deel van China beslaat meer dan de helft van de oppervlakte, maar bevat slechts 5% van de bevolking. Tot de dichtstbevolkte gebieden in het oosten van China behoren de Noordchinese laagvlakte, het Rode Bekken en het Zuidchinese bergland.

Het percentage van de stedelijke bevolking op de totale bevolking is 25.

Onderwijs

Vóór 1949 was het onderwijs niet weggelegd voor de grote massa, maar slechts toegankelijk voor degenen die afkomstig waren uit de economisch en politiek sterk dominerende dunne bovenlaag. Karakteristiek was de strikte scheiding tussen hoofd- en handarbeid; verder ontbraken grote universiteiten en was er nauwelijks onderwijs voor meisjes.

Na 1949 kreeg China te kampen met twee grote problemen in het onderwijs: de behoefte specialisten (artsen, ingenieurs, enz.) op te leiden en de wens een klassenloze maatschappij te scheppen, zonder elite. Werd tot 1955 gebruik gemaakt van het Russische onderwijssysteem (sterke nadruk op technische vakken), tijdens de Grote Sprong Voorwaarts werden de toelatingseisen tot de universiteiten zo veranderd dat ook boeren en arbeiders konden studeren. Het huidige doel van het Chinese onderwijs is een maatschappij met gelijke kansen op onderwijs voor iedereen. Wetenschap wordt opgevat als een gezamenlijke groepsactiviteit, waarin theorie en praktijk verenigd moeten worden om de produktie te dienen. Dankzij de nadruk op het onderwijs voor iedereen kan bijna 70% van de bevolking van 15 jaar en ouder lezen en schrijven.

Volksgezondheid

Vóór de Culturele Revolutie waren de medische voorzieningen vooral geconcentreerd in de steden. In de jaren 1966-71 vestigden zich honderdduizenden mensen, werkzaam in de medische sector, op het platteland om de boeren in medisch opzicht te helpen en om zg. blote-voetendokters op te leiden. Dit zijn mannen en vrouwen die een enige maanden durende opleiding krijgen om algemene ziekten te bestrijden, les te geven in hygiëne, injecties te geven, enz. De tegenwoordige medische voorzieningen zijn gratis; slechts een deel van de medicijnen moet worden betaald. Een belangrijk kenmerk van de Chinese gezondheidszorg is de combinatie van westerse geneeswijzen met traditionele methoden (bijvoorbeeld de acupunctuur).

Economische gegevens

Toen de communisten in 1949 de macht overnamen, hadden ze te maken met een land dat bankroet was en aan de rand van de chaos stond.

Een van de eerste maatregelen was dan ook een geleidelijke, maar complete herverdeling van de grond. In 1953 werd een begin gemaakt met een centraal geleide planeconomie (vijfjarenplan), naar Russisch model en met Russische steun, waarbij de nadruk werd gelegd op de ontwikkeling van de zware industrie. Toen de produktiestijging niet aan de verwachtingen voldeed, besloot men tot de Grote Sprong Voorwaarts (1958-60): een economische krachtsinspanning, gericht op decentralisatie van de industrie en volledige socialisering van leven en werken op het platteland. Tegenvallende oogsten en intrekking van de Russische steun leidden tot de overtuiging dat de landbouw de basis van de economie moest zijn.

Dit werd het fundament van de Nieuwe Economische Politiek (1961-64), de reactie op de Grote Sprong Voorwaarts. De 'kapitalistische' symptomen van deze nieuwe politiek (winstmotief, grotere zeggenschap voor technici, managers, enz.) waren een der oorzaken van de Culturele Revolutie (1966-69), waarbij gestreefd werd naar een collectief verantwoordelijkheidsbesef.

De toenadering tot het Westen begin jaren zeventig werd na Mao's overlijden (1976) geïntensiveerd, waarvan vooral de VS en West-Europa profiteerden. Het huidige China is een nog vnl. agrarisch land met een vrij aanzienlijke industriële sector, die echter technologisch nog laag ontwikkeld is en voorlopig gericht op de binnenlandse markt. Het land is rijk aan delfstoffen: kolen, ijzer, tin, antimoon, aardolie en wolfram.

Geschiedenis

500.000 v.C. Pekingmens: een der oudste menselijke resten ter wereld
4500 Eerste nederzettingen langs de Huanghe
2500 Lung-Sjan-cultuur
2205-1766 Sja-dynastie
1766-1122 Sjang-dynastie: bronzen rituele vaten en Chinees schrift
1122-221 Tsjo-dynastie
221-206 Tsjin-dynastie: bouw Chinese Muur, standaardisering schrift, gewichtenstelsel
206 V.C.-220 n.C. Han-dynastie: uitbreiding tot in Korea, Vietnam, Centraal-Azië 220-280 Tijdperk van de Drie Koninkrijken
280-420 Tsjin-dynastie
420-589 Verdeling China in noordelijk deel (niet-Chinese dynastieën) en zuidelijk deel (talrijke dynastieën)
589-618 Swee-dynastie: herstel Han-rijk
618-907 Tang-dynastie: invoering examensysteem, waardoor niet-adellijke personen een hoge positie konden bereiken
907-960 Periode van de Vijf Dynastieën
960-1279 Sung-dynastie
1279-1368 Jwan-dynastie (Mongools)
1368-1636 Ming-dynastie: nadruk op eigen Chinese waarden en cultuur, invloeden van buitenaf geweerd
1636-1911 Tsjing-dynastie (Mantsjoes): rijksgrenzen bereiken grootste omvang, Westen dringt op, Opiumhandel leidt tot opiumoorlogen, tijdens Chinees-Japanse Oorlog verlies van Korea, Taiwan, Pescadores Eilanden Het centrale gezag van de Mantsjoes werd in de 19e eeuw ondermijnd door opstanden, waarvan die der Boksers in het Westen het meest bekend is geworden. Een korte revolutie in 1911 o.l.v. Sun Jat-Sen maakte een eind aan het keizerrijk ten gunste van een republiek met hemzelf als president. Na een jaar werd Sun verdreven door generaal Jwan Sur-k'ai; na diens dood betwistten provinciale machthebbers (de zg. warlords) elkaar de macht, met als gevolg toenemende invloed van het buitenland. Met Russische steun werd in 1921 de Chinese Communistische Partij opgericht, die in 1924 ging samenwerken met de nationalisten (de Kwohmin-tang) van Sun en spoedig de linkervleugel daarvan vormde. In 1927 trad de nationalistische militair Tsjang kai-sjek uit de partij; zijn optreden tegen de communisten leidde tot een burgeroorlog. De opmars van de Japanners (die sinds 1905 grote delen in bezit hadden) en de toegenomen macht van Tsjang-kaisjek deed de communisten besluiten tot de Lange Mars (1934-35) van ca. 10.000 km van het zuiden naar het noorden. Daar werd o.l.v. Mao Zedong de partij gereorganiseerd en kwam de nadruk te liggen op het bewust maken van de boeren voor de revolutie. Na een korte samenwerking tussen nationalisten en communisten (193741) brak na WO II weer de burgeroorlog uit, waarbij Tsjangkai-sjek werd verdreven naar Taiwan.

Op 1 oktober 1949 werd de Communistische Volksrepubliek China uitgeroepen, die zich sterk richtte op de SU, van welk land het grote financiële steun ontving. Aan deze samenwerking kwam een eind door de gewijzigde koers van China in 1957 (decentralisatiepolitiek), gevolgd door de Grote Sprong Voorwaarts (1958). Er volgde een periode van consolidatie, waarbij de binnenlandse politiek in het teken stond van de indoctrinatie van het denken van Mao en de buitenlandse politiek vnl. bestond uit vijandelijkheden t.o.v. de VS en de SU. Een nieuwe binnenlandse omwenteling was de Culturele Revolutie (1966-69), in de hand gewerkt door Mao's nadruk op de 'voortdurende revolutie' en de machtsstrijd tussen de idealistische maoïsten en de realistische technocraten. Miljoenen Rode Gardisten trokken door het land, waarbij de bevolking werd heropgevoed aan de hand van het Rode Boekje met citaten van Mao. Na deze chaotische periode werd de partijtop gedeeltelijk gezuiverd en besloot China het isolement van vóór de Culturele Revolutie te doorbreken. De in 1971 tot stand gekomen toenadering tussen de VS en China (pingpong-diplomatie genoemd) leidde vooral na het overlijden van Mao in 1976 tot intensieve (handels)contacten.

Op het 12e partijcongres in september 1982 werd flink geschoven in de top van de partij. Deng Xiaoping bleef de sterke man op de achtergrond. In economisch opzicht werd er meer vrijheid toegestaan. De volkstelling in 1982 (inclusief Taiwan, Hongkong en Macau) werd gehouden uit bezorgheid over de snelle groei van de bevolking en om een beter sociaal beleid te kunnen voeren.