Lexicon Aardrijkskunde

Onbekende auteur (1983)

Gepubliceerd op 24-05-2021

België

betekenis & definitie

officiële naam Koninkrijk België, Royaume de Belgique

oppervlakte 30 513 km2

inwoners 9 859 000

hoofdstad Brussel

staatsvorm monarchie

staatshoofd Boudewijn I

reg. leider Wilfried Martens

officiële taal Nederlands; Frans; Duits

religies rooms-katholieken

munteenheid Belgische frank

BNP/hoofd US$12 180

lid van VN, UNESCO, UNCTAD, WHO, FAO, ILO, ECE, NAVO, Raad van

Europa, EG, GATT, OESO, IMF, Wereldbank, Benelux

Landschap en klimaat

In België komen twee landschapstypen voor: de laagvlakte en het plateau. De laagvlakte neemt het noorden van het land in beslag en is een onderdeel van de Europese of Baltische laagvlakte. Midden- en Zuid-België zijn plateaugebieden en sluiten landschappelijk aan bij aangrenzende delen van Frankrijk, Luxemburg en West-Duitsland. Tussen de Belgische laagvlakte in het noordwesten en de hoge plateaus in het zuidoosten bevindt zich de zone van de laag plateaus (100 tot 300 m hoog).

België heeft een grillig zeeklimaat, dat onder invloed staat van cyclonale storingen, die vooral winden uit het westen en zuidwesten aanvoeren. Twee factoren bepalen de verscheidenheid binnen dit algemene klimaattype: de afstand tot en de hoogte boven de zeespiegel. Aan de kust is het klimaat warmer en gelijkmatiger dan verder het binnenland in. Bovendien hebben de hoge plateaus een vochtiger klimaat dan de kustvlakte.

Van de oorspronkelijke vegetatie is niet veel meer over. Weliswaar is een vijfde van België met bos begroeid, maar het gaat in meerderheid om aangeplante bossen.

Tweederde daarvan is loofbos, een derde naaldbos. Bos komt vooral voor op agrarisch niet goed bruikbare grond, met name in de Ardennen. Ook de Kempen zijn sterk bebost, vooral met naaldbossen van grove dennen; in de Hoge Ardennen zijn sparren kenmerkender. In Vlaanderen komen bossen vooral voor op heuveltoppen en zandgronden; de polders en Haspengouw zijn niet bebost.

Sociale gegevens

De groei van de bevolking verloopt sinds WO I betrekkelijk langzaam, waarbij het Nederlandstalige bevolkingsdeel wat sneller groeit dan het Franstalige. De bevolking

woont voor 57% in het Vlaams gewest, voor 33% in het Waals gewest en voor 10% in het Brussels gewest; er zijn ca. 6500 Duitstaligen. Vreemdelingen maken 9% van de bevolking uit, in Brussel zelfs 20%.

De gemiddelde bevolkingsdichtheid van 323 inw./km2 geeft geen goed beeld van de dichtheid van de bevolking in de verschillende delen van het land. Ten zuiden van Samber en Maas ligt de gemiddelde bevolkingsdichtheid beneden 100 inw./km2; in sommige streken (Ardennen) wonen zelfs minder dan 50 mensen per km2. Grote bevolkingsdichtheden komen daarentegen in het noordwesten voor. Zo wonen in het gebied rond de as Brussel-Antwerpen meer dan 2 miljoen mensen.

De meeste Belgische steden dateren van de Middeleeuwen, toen België reeds een belangrijk stedelijk leven kende. De vier grootste steden zijn Brussel (aggl. 1 miljoen), Antwerpen (190.650), Gent (240.000) en Luik (216.600). Deze verstedelijking betekent dat het landschappelijk aanzien van België veranderd is.

Kunst

De twee grote invloedssferen waaronder België vanouds viel, de Germaanse en de Romaanse, hebben zodanig hun stempel op de kunst gedrukt dat van een specifieke Belgische kunst nauwelijks sprake is en het begrip dan ook vnl. een geografische betekenis heeft. Dikwijls wordt een onderverdeling gemaakt in Waalse en Vlaamse kunst.

Wat de literatuur betreft wordt de eerste tot de Franse en de tweede tot de Nederlandse gerekend.

Tot de bekendste kunstenaars behoren de schilders Jan van Eyck, Pieter Bruegel de Oude en Peter Paul Rubens, de schrijvers Guido Gezelle, Paul van Ostaijen, Stijn Streuvels, Willem Elsschot, Louis Paul Boon, Hubert Lampo, Hugo Claus, Georges Simenon, en de musici Marcel Poot, Peter Benoit en Arthur Grumiaux.

De Taalkwestie

De Taalkwestie ontsproot in de 19e eeuw uit de bekommernis van een aantal literatoren en filologen over taal en volksaard van het Vlaamse volk. In het onafhankelijke België groeide de Taalkwestie uit tot een strijd voor erkenning van het Nederlands als gelijkwaardige officiële taal naast het Frans en als enige officiële voertaal in Vlaanderen. De ontwikkeling van die taalstrijd is niet zonder meer uit de tot stand gekomen taalwetgeving af te lezen. De feitelijke gelijkschakeling liet veel langer op zich wachten dan de wetgeving veronderstelt. Nadat in 1963 de Taalgebieden wettelijk afgebakend werden, spitste de strijd zich toe op het verwerven van culturele autonomie en economische zelfstandigheid. De Grondwetsherziening van 1971 voorzag in de culturele autonomie; de realisatie van de gewestvorming (economisch) vormt sindsdien een struikelblok.

Hoe belangrijk ook, de taal was slechts één aspect van de sociaal-economische en culturele achterstand van het Vlaamse volk en de taalstrijd is dan ook nauw verbonden met de Vlaamse beweging.

Economische gegevens

België behoort tot de sterkst geïndustrialiseerde landen ter wereld, een situatie die teruggaat tot in de 19e eeuw, toen België na Engeland het eerste land in Europa was dat betrokken raakte bij de industriële revolutie. De eerste Belgische spoorlijn, Brussel-Mechelen, dateert van 1835 en was de eerste spoorlijn op het continent. In de loop der eeuwen hebben verschillende factoren de lokalisatie van de Belgische nijverheid bepaald. Tot de 19e eeuw was de aanwezigheid van grondstoffen bepalend. Zo ontstond in Vlaanderen textielnijverheid, o.m. op basis van ter plaatse verbouwd vlas, en in Zuid-België metaalnijverheid, die gebruik maakte van daar gewonnen ijzererts. Overheersende factor werd in de 19e eeuw de steenkoolwinning; de industrie, vooral de metaalnijverheid, ging zich vestigen in de buurt van de Waalse steenkoolbekkens. In de 20e eeuw verschoof het zwaartepunt in de ruimtelijke spreiding van de industrie naar Vlaanderen, waar zowel goedkope arbeidskrachten als havens waren.

De metaalindustrie is nog steeds een belangrijke industrietak; de centra bevinden zich in de nabijheid van de oude steenkoolvelden van Luik, Charleroi en het centrum, waar tevens goede vervoersmogelijkheden zijn.

Van belang is nog steeds de textiel, die steunt op een zeer oude traditie. Tegenwoordig worden vrijwel alle grondstoffen ingevoerd.

De chemische industrie is o.a. gesitueerd in de Waalse industrie-as, verder langs de kanalen Gent-Terneuzen en Brussel-Willebroeken in het Antwerpse industriegebied. De landbouw is zeer intensief en kampt net als in de overige EG-landen met problemen als laag inkomen en overproduktie.

Hij stelt nog maar 4% van de bevolking te werk. Het belang van de dienstensector (60%) neemt echter nog toe.

Het toerisme is een belangrijke bron van inkomsten, zowel door de landschappelijke variatie als de talrijke oude steden.

België beschikt over een dicht net van spoor- en waterwegen. Centraal knooppunt in het spoorwegnet is Brussel. Het waterwegennet Is vooral goed ontwikkeld in Noord- en Midden-België. De in- en uitvoer houden elkaar, zoals in de meeste landen met een veelzijdig ontwikkelde economie, redelijk in evenwicht.

Geschiedenis

Een antwoord op de vraag vanaf wanneer sprake is van een zekere eenheid in wat nu België is, valt niet te geven. Het gebied vormde meestal een onderdeel van grote staatkundige eenheden als het Bourgondische rijk, de Spaanse, Oostenrijkse en Franse rijken en tenslotte het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. In 1814 besloten de mogendheden die Napoleon hadden verslagen, de Nederlanden tot één staat samen te voegen. De grondwet van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van 1815 werd door een gemengd Nederlands-Belgische commissie aangepast. Koning Willem I slaagde er ondanks zijn voortvarende politiek niet in de eenheid van Noord- en Zuid-Nederland te bewaren; de historisch gegroeide tegenstellingen werden eerder verscherpt door jong-liberale en katholieke oppositie in het zuiden.

In 1828 kwam de liberale en katholieke oppositie tot een gemeenschappelijk front tegen koning Willem I; het zg. unionisme. 4-10-1830 werd de Belgische onafhankelijkheid afgekondigd; 20-1-1831 publiceerde de conferentie van Londen de 'Grondslagen van de scheiding', waarbij de grote mogendheden de Belgische onschendbaarheid waarborgden. Willem stuurde vervolgens het leger, maar dit had op zijn Tiendaagse Veldtocht (2 tot 12 augustus 1831) weinig succes. Leopold van Saksen-Coburg-Gotha legde 21-7-1831 te Brussel de grondwettelijke eed af en werd de eerste koning der Belgen.

Het Koninkrijk België werd lange tijd door liberale kabinetten geregeerd en beleefde een industriële opgang. Pas laat in de 19e eeuw werd de liberale positie aangetast, o.a. door de katholieken (n.a.v. de Schoolstrijd), daarna door de opkomende arbeidersbeweging. Tijdens WO I werd het neutrale België vrijwel geheel door de Duitsers bezet. In de periode tot WO II traden grote politieke verschuivingen op en werd het land geregeerd door coalities van twee of drie partijen. Bovendien heerste er grote sociale onrust, verscherpte zich de Vlaams-Waalse tegenstelling en kwamen er diverse vnl. rechts-extremistische bewegingen op. Tijdens WO II heerste in België een vrij algemeen verzet tegen de Duitse bezetter; van collaboratie was sprake bij rexisten en het Vlaams Nationaal Verbond.

Na WO II speelde de crisis rond het koningschap, waarbij Leopold lil vanwege zijn houding tijdens de oorlog moest aftreden ten gunste van zijn zoon, die als Boudewijn 117-7-1951 de eed aflegde.

In de jaren 60 waren de belangrijkste strijdpunten de taalkwestie en de regionale autonomie. De herschreven Grondwet van 1971 was het begin van een oplossing. Begin jaren 80 spitsten de conflicten zich toe: de regering werd mede verzwakt door de sterk stijgende werkloosheid. Januari 1982 werden aan de regering-Martens bijzondere volmachten toegekend voor de duur van één jaar. Ook in 1983 mag Marlens 'zonder het parlement' regeren.