officiële naam Republika Popullore Socialiste e Shqipërisë
oppervlakte 28 748 km2
inwoners 2 752 000
hoofdstad Tiranë
staatsvorm socialistische volksrepubliek
staatshoofd Alia Ramiz
reg. leider Adil Çargani
officiële taal Albaans
religies onkerkelijken, moslems, atheïsten, christenen
munteenheid lek
BNP/hoofd US$ 840
lid van VN, UNESCO, UNCTAD, WHO, FAO, ECE
Landschap en klimaat
Albanië is een bergachtig land, in het oosten bevindt zich het hoogste punt: de Korab (2751 m). Het grote aantal rivieren is door het sterke verval vrijwel onbevaarbaar. De kustvlakte heeft een Middellandse-Zeeklimaat, het bergland een landklimaat.
Sociale gegevens
De bevolking bestaat voor 95% uit Albaneessprekenden,
verder uit Grieken, Serviërs, Vlachen en zigeuners. Voor 1945 was 80% van de bevolking analfabeet. De Albanese kunst is van oudsher beïnvloed door vreemde culturen, hetgeen o.a. tot uiting komt in muziek en bouwkunst, die Byzantijnse en Turkse elementen bevatten.
Economische gegevens
De Albanese economie is volledig gesocialiseerd, waarbij de agrarische sector nog steeds de basis van 's lands economie is. De bodemschatten zijn aardolie, aardgas, bitumen en ertsen als chroom, koper, nikkel en steenkool. De export omvat grondstoffen, halffabrikaten (nikkel, chroom) en agrarische produkten.
Albanië beschikt ondanks het vrijwel ontbreken van personenauto's over een redelijk ontwikkeld wegennet. Het openbaar vervoer (vnl. bussen) is goedkoop en rijdt frequent; het spoorwegnet heeft een lengte van slechts ca. 230 km. Rinasi heeft een internationale luchthaven.
Geschiedenis
Ca. 1000 v.C. vestigden de Indo-europese lllyriërs (uit wier taal het Albanees is ontstaan) zich op de westelijke Balkan. Na Griekse kolonisatie werd het gebied als lllyrië in 218 v.C. een Romeinse provincie. Van 1190-1212 kon zich een zelfstandig vorstendom Arbanon (hoofdstad Kruja) handhaven, waarna het land onder Turkse overheersing kwam. Pas in de loop van de 19e eeuw ontstond iets als een nationaal gevoel; het duurde echter tot 1912 voor Albanië zelfstandig werd. In 1939 bezette Italië het land.
Op 11 januari 1946 werd de Volksrepubliek uitgeroepen, die aanvankelijk sterk onder Joegoslavische invloed stond. Na de breuk tussen Stalin en Tito volgde nauwe samenwerking met de SU. In 1961 werd de Volksrepubliek China de nieuwe partner, terwijl Albanië zich steeds meer isoleerde van de rest van de wereld. Na het beëindigen van de samenwerking met China richt men zich schoorvoetend meer op 'bourgeois'-landen in het Westen.
Nadat half januari 1982 Adil Qargani door Enver Hoxha was aangewezen als de nieuwe premier, volgden enige kabinetswijzigingen, die de positie van Hoxha versterkten. Eind november werd de secretaris van het Centraal Comité van de Albanese Communistische Partij, Ramiz Alia het nieuwe staatshoofd en als zodanig de opvolger van Haxhi Lleshi. Opvallender was echter dat kort daarna maar liefst tien ministers ontslagen werden, onder wie Kadri Hazbiu (minister van Defensie), tot dan de derde man van het land. Met deze ontslagen werd de politieke lucht definitief gezuiverd van de aanhangers van de eind 1981 omgekomen Mehmet Shehu. Begin november 1982 werden verkiezingen gehouden voor het Albanese parlement. De eenstemmigheid bleek groot: 1.627.959 kiesgerechtigden stemden voor, één stemde tegen en acht stemmen waren ongeldig.
Eind september vond, volgens een officiële verklaring, een vergeefse invasiepoging op de kust plaats, waarschijnlijk door royalisten.
Gepubliceerd op 24-05-2021
Albanië
betekenis & definitie