XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Waagdragersgilde

betekenis & definitie

Waagdragersgilde - Het waagdragersgilde is de voorloper van de latere havenarbeidersorganisatie en van het huidige veembedrijf. In 1389, toen A. aan hertog Albrecht gelden geleend had, kreeg zij daarvoor in ruil het privilege op bepaalde goederen accijns te heffen, welke goederen dan in de waag (zie: Waag op de Dam) gewogen moesten worden. De waagdragers die daarmee belast waren, moesten uiteraard door de overheid vertrouwd kunnen worden. Zij werden controleurs in dienst van de fiscus en gingen zich verenigen in vemen*. Enkele vemen waren het Schotse, Zeeuwse, Klapmutsen-, Blaauwhoeden*- en Groenhoedenveem, de laatste drie genoemd naar de vorm of de kleur van de mutsen die de arbeiders droegen.

In 1616 is de coöperatie van de arbeiders van het Waagdragersgilde in contracten vastgelegd. Een keur moest dienen tot "weringe van alle kyvagie, disordre, ende twist, tot dienste ende gerijf van de Kooplieden, ende tot ruste ende vrede van deselve Arbeyders aan de wage, mitsgaders tot onderhoud ende alimentatie van de arme, oude ende siecke Arbeiders". Dat waren dus voor deze arbeiders sociale voorzieningen. Daartoe moest iedere arbeider een entreegeld van 30 stuivers en een jaarcontributie van 24 stuivers betalen, waar een weerstandskas uit gevormd werd. De vemen waren coöperatieve verenigingen van 5 tot 9 werklieden. Het veem werd nooit uitgebreid; bij sterfgevallen stelde het veem een lijst van drie vrijheden op, waaruit de burgemeesters een man aanwezen. De vrijheden waren waagdragers die niet tot een veem behoorden. Sinds 1654 was voor de oprichting van een veem een speciale vergunning nodig. Naarmate A. rijker werd en meer koopmansgoederen werden aangevoerd, kregen de waagdragers het drukker. Zij konden het werk niet aan en moesten vrijlieden in dienst nemen, die echter, tot hun grote ontevredenheid, een heel wat minder verzekerde sociale positie innamen dan de geprivilegieerde gildenbroeders.

Daarom voerden burgemeesteren de "pen" in: een lijst die zodanig gebruikt werd dat de vrijlieden ieder om de beurt te werk zouden worden gesteld. De pen is een oud Amsterdams woord met de betekenis "taak, werk". In 1693 werd een huisje gebouwd aan de zuidzijde van de Nieuwe Kerk, waar de pen werd bewaard. In 1821 beklaagden de vrijlieden zich erover, dat de veembroeders de regeling van de pen "in disordre" poogden te brengen. Daarop besloten B. en W., op advies van de Kamer van Koophandel, dat de handelaars niet meer verplicht waren de waagdragersvemen te gebruiken. De gehele waagdragerij werd dus vrijgegeven. De waagdragers verenigden zich daarop in "Werkers voor den Handel". Enkele van de oude vemen, als Blaauwhoedenveem en Vriesseveem, zijn echter gebleven, al zijn zij tegenwoordig geen broederschappen meer, maar onderdeel van grote ondernemingen.

LIT. A.J. Bonke, Nieuwe bestemming voor pakhuizen en vemen, O.A. 1990, 4.