XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Stadsschouwburg

betekenis & definitie

Stadsschouwburg - De kunsttempel aan het Leidseplein is rechtstreeks voortgekomen uit de oudste schouwburg van de stad, die in 1617 werd gebouwd. Voordien werd er wel toneel gespeeld; er bestond de beroemde rederijkerskamer De Eglantier* met de zinspreuk "In Liefde Bloeyende"* en de rederijkers hielden zich, behalve met verzen schrijven, ook met toneelspelen bezig. Maar in 1617 kwamen er verschillen van mening in De Eglantier, en toen enige mensen eruit traden en de Duytsche Academie* stichtten, wensten zij, onder leiding van dr S. Coster*, een eigen schouwburg te bezitten. Aan de Keizersgracht tussen Berenstraat en Runstraat werd een erf aangekocht; ter plaatse, waar later het Roomsch-Catholyck Oude Armencomptoir* kwam en nu het Blakes hotel staat, werd een houten schouwburg gebouwd.

Dit eerste vaste theater van A. heeft het als persoonlijk eigendom van Coster door de sterke aversie van de predikanten tegen het toneel niet lang uitgehouden. Al in 1622 werd het aan het Burgerweeshuis* verkocht, dat later weer een deel aan het Oudemannenhuis* overdeed. Die twee eigenaren exploiteerden het gebouw ook als theater. Het werd zelfs in 1637 door een stenen gebouw vervangen. Op 3 jan. 1638 werd, ter opening van het theater, als première Vondels* "Gijsbrecht van Aemstel" opgevoerd, waaruit de Gijsbrechttraditie* is ontstaan. Deze schouwburg, gebouwd door Jacob van Campen* volgens Italiaans model, was strak en eenvoudig. Hij had een vast toneel met weinig mogelijkheden. In 1665 wilde het publiek dat niet meer. Men eiste meer romantiek op de planken en dus werd de schouwburg naar de eisen van de tijd verbouwd. Philips Vingboons* leidde de verbouwing.

Alleen het poortje van Van Campen bleef behouden. Het was de tijd van stukken "met kunst- en vliegwerk" van de toneelspeler-glazenmaker Jan Vos. De toneelinrichting die op zijn instigatie tot stand kwam, was van Europese vermaardheid en bood inderdaad buitengewoon veel mogelijkheden voor de toen dikwijls niet minder dan nu veeleisende toneelschrijvers. Jan Punt* was in die tijd de beroemdste acteur en vertegenwoordigde het heroïsche genre tegenover Maarten Corver, die het meer natuurlijke voorstond. In 1772 brandde deze schouwburg tot de grond toe af. Voor de herbouw van de schouwburg werd een geschikte locatie gevonden aan het Leidseplein. Weeshuis en Oudemannenhuis zagen echter geen kans de daarvoor benodigde middelen op te brengen, waarna het stadsbestuur de zaak voor zijn rekening nam. In 1774 werd de nieuwe schouwburg geopend, een houten gebouw van architect J.E. de Witte, al spoedig bekend als de "houten kast". De technische outillage van het toneel was evenwel uitstekend. Jarenlang hebben vele grote toneelspelers in dit gebouw triomfen gevierd, merkwaardig genoeg juist in de Franse tijd.

Andries Snoek en mevr. Wattier*, en korte tijd later Jelgerhuis*, hebben hier gespeeld; mevr. Wattier was een internationale vermaardheid. Omstreeks 1820 trad echter een periode van artistiek verval in. Populair bleef de schouwburg wel, zelfs meer dan vroeger. Men richtte zich vooral op het spelen van romantische stukken, die geliefd waren bij het grote publiek. Het was de tijd van: "Amalia, bemint gij den graaf?" en "O, moeder, ik sterf!". In 1876 kwam ook aan deze periode een eind. De Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel* werd opgericht. In verband daarmee werd de schouwburg verbouwd en kwam er om de houten kast een stenen gebouw (1872-1874), naar plannen van B. de Greef en W.

Springer*. Het toneel kwam tot bloei, het werd de periode van mevr. Kleine-Gartman* en van de Bouwmeesters. De nieuwe schouwburg heeft het echter slechts zestien jaar uitgehouden. In 1890 is ook deze afgebrand. Hij werd herbouwd door de stad (architecten J. Springer* en A.L. van Gendt*) in de vorm, zoals wij hem uitwendig tegenwoordig nog kennen. In 1894 was de opening van het nieuwe gebouw. In 1938 had inwendig een vernieuwing plaats van het meubilair. Een opvallende bijzonderheid aan het tegenwoordige schouwburggebouw is het feit dat de gevel niet geheel voltooid werd.

Op het Leidseplein kan men duidelijk zien, hoe de beelden in de nissen nog steeds ontbreken. De beelden die boven de letters SPQA (Senatus PopulusQue Amstelodamensis: gemeenteraad en bevolking van A.) de gevel bekronen, waren bewaard gebleven van de afgebrande schouwburg, doch lange tijd zoek. In 1994 werden ze gevonden en na restauratie op de gevel aangebracht. Ontbreken er aan de buitenzijde verschillende kunstwerken, het kunstbezit dat binnen in het gebouw te bewonderen valt, mag er zijn. Groot is het aantal schilderijen en beeldhouwwerken, waarmee grote kunstenaars vereeuwigd zijn. Tot de collectie, die in de foyers, gangen en trappenhuizen van de schouwburg geëxposeerd wordt, behoren afbeeldingen van beroemdheden als Han Bentz van den Berg, Louis Bouwmeester*, Albert van Dalsum*, Esther de Boer-van Rijk*, Andrea Domburg, Ko van Dijk*, Caro van Eyck, Louis van Gasteren, Guus en Cor Hermus*, Charlotte Kohier*, Ton Lutz, Ank van der Moer*, Guus Oster*, Ellen Vogel, Henk van Ulsen, Paul Steenbergen, Willem Nijholt en vele anderen. Uit de opera- en balletwereld worden in de collectie aangetroffen sterren als Gré van Swol- Brouwenstijn*, Cristine Deutekom, Sonia Gaskell* en Han Ebbelaar. In de verzameling komen ook enkele bustes en schilderijen voor van niet-acteurs of operazangers. Er werden voortdurend verbeteringen in de Stadsschouwburg aangebracht. De verlichting van het toneel werd bijvoorbeeld in 1983 gemoderniseerd en in 1985 werden de podia automatisch beweegbaar gemaakt.

In 1990 werd na 21 jaar in de Stadsschouwburg weer het Boekenbal gehouden. In het honderdste jaar van de geschiedenis van het theater (1994) verliet de huidige vaste bespeler, Toneelgroep Amsterdam*, het gebouw, omdat de zaal verouderd zou zijn. Artistiek leider Gerardjan Rijnders zei: "De Stadsschouwburg is een ouderwets opera-vehikel waar het publiek zichzelf kan bekijken. Een theater zonder een eigen gezicht. Daarom zeg ik: Slopen van binnen, helemaal". In dec. 1994 kwam het 1,85 meter hoge beeld "Comedie Allegorie" van Bart van Hove* terug in de Stadsschouwburg op de plek waar het in 1890 ook stond, toen de eerste schouwburg op het Leidseplein afbrandde. Er bevonden zich in 1887 vier neoclassicistische beelden op de daklijst van de schouwburg. Twee ervan stonden van 1950 tot 1987 in het Oosterpark en werden in 1992 overgebracht naar een garageterrein in A.-Oost. Vandaar werd één beeld bestemd voor de Stadsschouwburg. In 1998 onderging het balkon, dat in een slechte staat verkeerde, een restauratie.

LIT. Paul Blom en Jacques Klöters, Amsterdams gespeeld plezier, O.A. 1975, 370; C. Driessen, Toneelherinneringen uit de jaren twintig, O.A. 1977, 56; M.C. Emeis, Leidseplein: om door een ringetje te halen, O.A. 1979, 286; H.J. Zantkuijl, De Stadsschouwburg, een functioneel gebouw, J.A. 1981, 104; Leo Piller, Herinneringen aan de Stadsschouwburg, O.A. 1990, 288; Gerrit Vermeer en Ben Rebel, d'Ailly's Historische Gids van Amsterdam, 1992, 302 en 423; Maud Goulooze Muller, Een avondje uit in de 19de eeuw, O.A. 1993, 198; Ben Albach, Amsterdam zonder Stadsschouwburg, O.A. 1994, 198; Lambiek Berends, De Amsterdamse Stadsschouwburg, Rozen en Tomaten, 1994; J. Cok-Escher, De engeltjes van de Stadsschouwburg, O.A. 1995, 20; Liesbeth van Stekelenburg, De portrettencollecties van de Stadsschouwburg Amsterdam, 1996.