een koperen blaasinstrument waarvan de buis zoo gewonden is, dat de verschillende stukken evenwijdig aan elkaar loopen. De buis van de trompet is kleiner dan die van den hoorn, de toon daardoor hooger.
De oude natuurtrompet kon alleen de boventonen van den grondtoon geven; eerst door de uitvinding van het ventiel werd het mogelijk, alle chromatische tonen te produceeren. Het timbre van de trompet is eenzijdiger dan dat van den hoorn. Het oorspronkelijke signaal-karakter heeft Beethoven in zijn Fidelio (II l) en in zijn Leonore-Ouverturen gebruikt. De visionnaire macht van het pianissimo hoort men o.a. in het Allegretto van Beethoven's zevende (Eulenburg pag. 95 e.v.). Het lage register leent zich uitstekend voor het oproepen van een daemonische sfeer: het noodlot-motief uit Bizet's Carmen. Hoe lyrisch de trompet kan zijn, heeft reeds Wagner geweten blijkens de solo (Avondmaalsthema bij ‘Sehr zart’) in het voorspel van Parsifal ♪.
Deze lyriek is door het hedendaagsche gebruik van de verschillende dempers nog expressiever geworden: ‘Liebeslied’ uit de Dreigroschenoper van Kurt Weill. Verfijnd feestelijk zijn de fanfaren voor gedempte trompetten in Debussy's ‘Fêtes’ (pag. 42 kl. part.).De trompetten komen in verschillende grootten (stemmingen) voor; tegenwoordig gebruikt men meestal die in Bes en F. Voor werken van Bach en Händel heeft men thans hooge zgn. Bachtrompetten in D of F (sopranino). De Thebaansche trompet liet Verdi voor zijn opera Aida bouwen; zij staat in Bes en in As en heeft slechts één ventiel. De bastrompet heeft de lengte van de buis van een hoorn, doch een nauwer klankbeker; Wagner schreef haar voor in zijn Nibelungen, Strawinski in de Sacre, Strauss in Elektra.