Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 08-11-2022

vlabacker, vladebacker

betekenis & definitie

(16e eeuw) (spot.) vleier, mooiprater; iemand die zoete broodjes bakt.

• Pluumstrijckers, Vlabackers, Oorblasers, Fletsers,
Zijn inder Heeren bouen, als een mieren, nest… (Eduard de Dene: De warachtighe fabulen der dieren. 1567)
• Int eerste, als sommighe lieden uut quamen die eedt ghedaen hadden, als Lievin De Moor ende Jan Serlippins in de Langhe Munte, ende sommighe maer weijnich andere, werden zij vande kinderen ende quade knechten beghect ende met vingheren ghewesen, zegghende: ziet, daer ghaen de papisten, daer zijn de vlabackers, de gheteekende, de ijpocriten, etc. De schepenenboden, die de lieden daer toe ghijnghen daghen, waeren vande sommighe ooc qualic toeghesproken. (Marcus van Vaernewyck: Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568. 1872-1881)
• Vlabacker: Flatteur. (Joos Lambrecht: Het naembouck van 1562. 1945)
• Vladebacker: mooiprater, flemer; een begrip uit de Middeleeuwen, in welke tijd er dus vladen werden gebakken in plaats van 'zoete broodjes', tevens een woordspeling op vleien. (Het vrije volk, 16/10/1989)

< >