Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mittermaier

betekenis & definitie

Mittermaier (Karl Joseph Anton), een uitstekend regtgeleerde, geboren te München den 5den Augustus 1787, studeerde te Landshut en te Heidelberg, vestigde zich in 1809 als privaatdocent te Landshut, werd aldaar in 1811 buitengewoon hoogleeraar, vertrok als hoogleeraar in 1821 naar Heidelberg, werd door Bruchsal afgevaardigd naar de Badenschen Standen en was aldaar de vertegenwoordiger van een gematigd liberalismus. Hij drong aan op de scheiding van regtsbedeeling en bestuur, op een eed op de grondwet door alle ambtenaren af te leggen, op invoering van eene nieuwe civiele procèsorde met openbaarheid en mondelinge behandeling, op vrijheid van drukpers, op de invoering der jury, op de hervorming der gevangenissen, op humane straffen, op afschaffing der doodstraf en op zelfstandigheid der stedelijke en landelijke gemeenten. Op de Landdagen van 1833, 1835, 1837 en 1847 was hij voorzitter van de Tweede Kamer, in 1848 voorzitter van het Vóór-Parlement, en nam vervolgens door de stad Baden zitting in de Duitsche Nationale Vergadering, was er werkzaam als lid der commissie tot de grondwet en werkte langs wettigen weg voor de stichting van een Bondstaat. In April 1849 keerde hij echter naar Heidelberg terug en nam slechts deel aan enkele beraadslagingen van het Parlement.

Hij overleed te Heidelberg den 23sten Augustus 1867. Van zijne talrijke geschriften vermelden wij: „Handbuch des peinlichen Processes (1810—1812, 2 dln),” later omgewerkt onder den titel: „Das deutsche Strafverfahren in der Vortbildung durch Gerichtsgebrauch und Particulargesetzbücher (1827, 2 afd.; 4de druk, 1845, 1846)”, — „Der gemeine deutsche bürgerliche Procesz (1—4, 1820—1820)”, — „Theorie des Beweises im peinlichen Procesz (1824, 2 dln)”, — „Grundsätze des gemeinen deutschen Privatrechts (1824; 7de druk, 1844—1847, 2 dln)”, — „Die Lehre vom Beweis im Deutschen Strafprocesz (1834)”, — „Die Mündlichkèit, das Anklageprincip, die Oeffentlichkeit und das Geschwornengericht (1845)”, — „Die Gefängnisverbesserung (1858)”, — en „Die Todtesstrafe (1862)”. Ook stichtte hij het „Kritische Zeitschrift für Rechtwissenschaft und Gesetzgebung des Auslandes (1829—1855, 28 dln)” en was medewerker aan verschillende andere tijdschriften.

< >