Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Layard

betekenis & definitie

Layard (Austen Henry), een Engelsch reiziger en staatsman, geboren te Parijs den 5den Maart 1817, behoort tot een geslacht van naar Engeland uitgewekene Hugenoten en sleet de jaren zijner jeugd in Italië, waar hij met liefde tot de kunst werd vervuld. Bestemd voor de regtsgeleerde loopbaan, liet hij zich inschrijven aan de hoogeschool te Londen, doch verliet haar na korten tijd, om in 1839 een vriend op eene reis door het noorden van Europa te vergezellen. Vervolgens hield hij zich geruimen tijd op in Duitschland, waar hij zich grondig met de taal bekend maakte en trok vervolgens door Albanië en Roemelië naar Constantinopel. Hier was hij verslaggever van een dagblad te Londen, volbragt daarna eene reis door verschillende deelen van Azië en maakte zich volkomen bekend met de zeden, gewoonten en talen van het Oosten.

De opgravingen, door den Franschen consul Botta te Nimrod gedaan, wekten bij Layard, het verlangen, om dergelijke nasporingen te doen; hij gaf dien wensch te kennen aan sir Strafford Canning, Britsch gezant te Constantinopel, en deze beloofde hem vergoeding van kosten. In het najaar van 1845 begaf hij zich nu naar Mossoel, begon er opdelvingen te doen op eene onaangeroerd geblevene plek, en vond daar de kostbare overblijfselen van Assyrische kunst, welke thans de zalen van het Britsch muséum versieren. Een verslag van zijne reis en van zijne ontdekkingen heeft hij gegeven in het boek: „Niniveh and its remains (1848, 2 dln, met een atlas van 100 platen)”. Door eene toelage van het bestuur van genoemd muséum werd hij in 1848 in staat gesteld, om de opgravingen bij Kojoendsjik en Babylon voort te zetten, en zijne pogingen zag hij met het gewenschte gevolg bekroond. Na zijn terugkeer in Engeland belastte hij zich in Januarij 1852, op verzoek van lord Granville, met de betrekking van onderstaatssecretaris bij het departement van Buitenlandsche Zaken, doch eenige weken later, bij den val van het kabinet-Russell, legde hij die neder. De aanbieding, om ook onder het Tory-bewind als zoodanig werkzaam te blijven, wees hij van de hand. Inmiddels verkoos men hem tot lid van het Parlement, en bij het optreden van het Whig-ministérie in December 1852 werd hij secretaris bij de Indische controle. Liever evenwel wilde hij met zijn begunstiger, lord Strafford, naar Constantinopel terugkeeren.

In Maart 1853 begaf hij zich derwaarts, en hij wenschte er tevens door zijne kennis van Oostersche toestanden diensten te bewijzen aan zijn vaderland. Vooraf echter leverde hij de beschrijving van zijne expeditie naar Mossoel onder den titel: „Discoveries in the ruins of Niniveh and Babylon (1853)”. Aan boord van den „Agamemnon” woonde hij de gebeurtenissen van den Krim-oorlog bij, en begaf zich vervolgens weder naar Engeland, om aan de debatten over dien strijd in het Lagerhuis deel te nemen. Eene portefeuille in het ministérie Palmerston wees hij van de hand, en hij toonde zich een zoo heftigen bestrijder van de staatkunde van dezen, dat hij in 1857 bij de ontbinding van het Parlement zijn mandaat als volksvertegenwoordiger verloor. In zijn ambteloozen staat wijdde hij zich aan nijverheidsondernemingen, volbragt in 1858 eene reis naar Indië, om zich aangaande de oorzaken van den opstand aldaar te vergewissen, en werd eindelijk in December 1860 op nieuw tot lid van het Parlement gekozen. Niet lang daarna aanvaardde hij weder de betrekking van onderstaatssecretaris van Buitenlandsche Zaken en bekleedde die tot aan de aftreding van het liberale Kabinet in 1866.

< >