Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Immerzeel

betekenis & definitie

Immerzeel (Johannes) Jr., een Nederlandsch letterkundige, geboren te Dordrecht den 2den Julij 1776, genoot eene uitmuntende opvoeding en aanvaardde in 1805 eene betrekking bij het ministérie van Binnenlandsche Zaken te ’s Hage.

Vervolgens wijdde hij zich aan den boek- en kunsthandel, eerst te Rotterdam, daarna te ’s Hage en eindelijk te Amsterdam, waar hij den 19den Junij 1841 overleed. Hij bewoog zich op velerlei gebied, inzonderheid echter op dat der poëzij en der beeldende kunst. Van zijne geschriften vermelden wij: „De goedertierenheid van Titus, (tooneelspel, 1801)”, — „Bonaparte en de algemeene vrede (1802)”, — „De onsterfelijkheid der ziel, naar Delille enz. (1803)”, — „Het mededoogen, naar Delille (1804)”, — „Socrates in den tempel van Aglaura, naar Renouard (1804)”, — „Hollands watersnood in den jare 1809 (1809)”, — „De blindeman (1816, 2de druk)”, — „Koenraad Rozendal of de gewaande geestenverschijning (1813)”, — „Balthasar Knopius, een roman (1813, 2de druk 1842)”, — „Voor opgeruimden van geest (1813)”, — „Hugo van ’t Woud, in 4 zangen (1813; 2de druk 1833)”, — „De moederliefde, in 4 zangen (1819)”, — „Gedichten (1824, 2 dln)”, — „Hollands Leeuw ontwaakt. Tafereelen en herinneringen uit den Belgischen opstand (1830)”, — „De lof der Belgische vrijheid, aan haar toegezongen (1831)”, — „Geschiedenis der belegering en capitulatie van het kasteel te Antwerpen (1833)”, — „Gedichten van Matthias Claudius (1836)”, — „Gedichten, bijzonder voor declamatie (1838)”, — „Lofrede op Rembrandt (1841)”, bekroond met zilver door de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, — en „De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters van het begin der 15de eeuw tot op de helft der 19de eeuw (1822, 1843, 3 dln)”, uitgegeven door zijne zonen. Hij was onder anderen lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden en maakte zich verdienstelijk door de uitgave van den „Muzenalmanak”. Voorts viel hem nog eene zilveren medaille ten deel voor zijn gedicht: „Godsdienst de steun der burgermaatschappij” en eene gouden voor zijne „Lofrede op P. P. Rubens”, hem vereerd door de letterkundige maatschappij „De Olijftak” te Antwerpen.

< >