Een uitstekend Duitsch geschiedschrijver, werd geboren te Treptow in Pommeren den 6den Julij 1808, studeerde te Berlijn in de letteren, werd in 1829 leeraar aan een gymnasium aldaar, vestigde er zich in 1833 als privaat-docent, werd er in 1835 buitengewoon hoogleeraar, was van 1840—1851 hoogleeraar te Kiel, daarna te Jena, en bevindt zich sedert 1859 als gewoon hoogleeraar in de Geschiedenis te Berlijn.
Hij" schreef: eene vertaling der werken van Aeschy lus (1832 en 1841) en Aristóphanes (1835—1838. 3 dln), — eene „Geschichte Alexander’s des Groszen (1833)”, — eene „Geschichte des Hellenismus (1836—1843, 2 dln)”, — „Vorlesungen über die Geschichte der Freiheitskriege (1846, 2 dln)”, — „Lehen des Feldmarschalls Grafen York von Wartenburg (1851—1852, 2 dln, 4de uitgave 1863)”, — Grundrisz der Historik (1858, 3de uitgave 1869)”, — en zijn hoofdwerk „Geschichte der preuszischen Politik” , hetwelk in 1870 tot aan de 4de afdeeling van het 4de deel was voortgezet.