Contucci (Andrea), naar zijne geboorteplaats Sansovino genaamd, een tijdgenoot van Michele Angelo, maar ouder dan deze, werd geboren omstreeks het jaar 1460. Hij was in zijne jeugd veehoeder, doch Simone Vespucci uit Florence zag eens een dier, hetwelk door dien knaap van leem was gemodelleerd, zoodat hij hem in aanraking bragt met Pollajuolo, die weldra ontdekte, dat in Contucci een groot talent van schilder- en beeldhouwkunst verborgen was. De jongeling ontwikkelde zich voorspoedig en verwierf weldra grooten roem. Zijne beste kunstgewrochten bevinden zich te Florence en te Rome. „Johannes, Jezus doopende”, in de kerk van S. Giovanni te Florence, wordt voor zijn meesterstuk gehouden.
Hier bewondert men voorts van zijne hand eene kapèl in de kerk van den Heiligen Geest, en de sacristy aldaar, die met 12 Corinthische zuilen is versierd. Monumenten, door hem ter eere van de cardinalen Ascanio Sforza en Recanati vervaardigd, vindt men in de kerk Sta Maria del Popolo te Rome, alsmede eene Madonna met het kind in de kerk van den heiligen Agostino aldaar. Op verzoek van den Koning van Portugal bouwde Contucci te Lissabon in den tijd van 9 jaar onderscheidene paleizen, van welke dat des Konings, met 4 torens versierd, groote bewondering wekte. Na zijn terugkeer werkte hij voor paus Leo X te Loretto, dat hij ook van vestingwerken voorzag. Zijne laatste dagen bragt hij door in zijne geboorteplaats, waar hij een gasthuis stichtte en in 1529 overleed. Men heeft van hem verhandelingen over de versiering van schouwburgen, over de maat der Ouden en over de evenredigheid in de bouwkunst. Zijn leerling Jacopo Tatta noemde zich desgelijks Sansovino, zoodat men die beide kunstenaars wel eens met elkander verwisseld heeft.