vis-à-vis - Bijwoord
1. direct tegenover elkaar, met de gezichten naar elkaar toe
♢ Zij zaten een uur lang vis-à-vis, maar spraken geen woord met elkaar.
vis-à-vis - Voorzetsel
1. direct tegenover
♢ Vol vertrouwen liep hij het zaaltje in en ging vis-à-vis de examinator zitten.
2. ten aanzien van
♢ Zijn opvattingen vis-à-vis het communisme veranderden niet.
vis-à-vis - Zelfstandignaamwoord
1. iemand die direct tegenover zit of staat
♢ Tijdens de treinreis had hij een boeiend gesprek met zijn vis-à-vis.
vis-à-vis - Zelfstandignaamwoord
1. (muziek) klavecimbel voor twee bespelers die tegenover elkaar zitten, elk met een eigen klavier
Woordherkomst
van het Franse woord vis-à-vis
Synoniemen
van aangezicht tot aangezicht
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: