Gepubliceerd op 01-11-2017

uit

betekenis & definitie

uit - Voorzetsel
1. geeft aan van welke plaats iets komt.
Dit komt 'uit de pot.

uit - Bijvoeglijk naamwoord
1. niet aan, stand van een apparaat.
Het koffiezetapparaat is al uit.
2. balsport term voor als de bal buiten de lijnen van het speelveld is geraakt.
Die bal was uit!

uit - Bijwoord
1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
Uitmaken: ik maak het nu uit.

uit - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van uiten
2. gebiedenwijs van uiten

Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: ute
Oudernederlands: ūt, ūta

Antoniemen
in
[1] aan
[2] in

Verwante begrippen
voorzetsel