slap - Bijvoeglijk naamwoord
1. stevigheid ontberend
♢ Deze slappe aandrijfriem moet strakgetrokken worden.
2. overdrachtelijk: laf, onmachtig, kordaatheid ontberend
♢ Dat was gewoon slap van je.
♢ Hij had de slappe lach.
slap - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slappen
♢ Ik slap
2. gebiedende wijs van slappen
♢ slap!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slappen
♢ slap je?
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: