kreupel - Bijvoeglijk naamwoord
1. dusdanig aan lichamelijk letsel onderhevig dat men zich niet of niet goed kan voortbewegen
♢ Hij werd met die slag met het zwaard van zijn tegenstander niet gedood maar wel kreupel geslagen.
2. gebrekkig, slecht
kreupel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kreupelen
♢ Ik kreupel
2. gebiedende wijs van kreupelen
♢ kreupel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kreupelen
♢ kreupel je?
Synoniemen
[1] mank
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: