Gepubliceerd op 04-12-2017

kraak

betekenis & definitie

kraak - Zelfstandignaamwoord
1. (koppotigen) een zeemonster, waarschijnlijk de inmiddels goed gedocumenteerde reuzenpijlinktvis, dat ondanks herhaalde waarnemingen door zeelui, door wetenschap en gemeenschap als mythisch werd afgedaan
2. (koppotigen) Octopus vulgaris, een inktvis zonder inwendig skelet
3. zich onbevoegd toegang verschaffen tot iets
4. (scheepvaart), (historisch), zeegaand zeilschip, ontwikkeld in de tweede helft van de 15e eeuw, dat veel gemeen heeft met de karveel waaruit hij is ontwikkeld
5. (scheepvaart), (historisch), houten zeilschip uit de 15e-16e eeuw van de binnenwateren
6. (scheepvaart), (historisch), ijzeren schip uit de 19e eeuw van de binnenwateren

kraak - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kraken
♢ Ik kraak
2. gebiedende wijs van kraken
kraak!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kraken
kraak je?

Synoniemen
[2] achtarm, octopus
[3] inbraak