Gepubliceerd op 04-12-2017

infatsoenlijk

betekenis & definitie

infatsoenlijk - Bijvoeglijk naamwoord
1. heel keurig
Aad de Haas, geboren in de Schooterboschstraat in Rotterdam als oudste van zeven kinderen van een infatsoenlijk katholiek gezin, volgde van 1938 tot 1942 een opleiding aan de Academie van Beeldende Kunsten.

Woordherkomst
afleiding van fatsoenlijk (bijvoeglijk naamwoord) met in- (versterkend voorvoegsel)

Verwante begrippen
in- en infatsoenlijk