Gepubliceerd op 04-12-2017

gym

betekenis & definitie

gym - Zelfstandignaamwoord
1. gymnastiekles
We hebben zo gym.

gym - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gymmen
♢ Ik gym
2. gebiedende wijs van gymmen
gym!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gymmen
gym je?