Gepubliceerd op 14-11-2017

gauwigheid

betekenis & definitie

gauwigheid - Zelfstandignaamwoord
1. in de gauwigheid: door (te) snel te handelen
Op de laatste zaterdagmiddag van oktober zit het goed vol bij CEO Baas van de Lunch, zowel binnen als buiten op de stoep van de Karel Doormanstraat. In de gauwigheid zie ik één vrije tafel voor twee, zo’n verhoogde tafel, maar vooruit. Ik stel me op voor de bar waarachter twee medewerkers druk in de weer zijn, een ander loopt met volle borden heen en met lege borden terug.
Revu-hoofdredacteur Erik Noomen geeft het goede voorbeeld, terwijl andere journalisten het principe van wederhoor in de gauwigheid weleens vergeten.

Woordherkomst
afgeleid van gauwig met het achtervoegsel -heid

Synoniemen
haast, handigheid, vlugheid, gauwheid, inderhaast