binden - Werkwoord
1. vastmaken (evt. figuurlijk)
♢ Hij bond de boot met een touw vast aan de paal.
♢ Door het schriftelijke contract waren de beide bedrijven gebonden aan de gemaakte afspraken.
2. iets om iets anders leggen
♢ Hij bond een sjaal om zijn nek om een verkoudheid te voorkomen.
3. dikker maken van een saus meestal door bloem
♢ Hij heeft de soep gebonden door er bloem aan toe te voegen en daarna te koken.
4. niet meer helemaal vrij zijn
♢ Het vrije ondernemerschap is in Nederland gebonden aan wet- en regelgeving.
Woordherkomst
Komt uit de PIE-wortel *bhendh en het Gotische bindan.
Gepubliceerd op 10-11-2017
binden
betekenis & definitie