Gepubliceerd op 31-10-2017

afhandig

betekenis & definitie

afhandig - Bijvoeglijk naamwoord
1. uit iemands bezit gebracht
Samen met burgemeester Cornelis van Marken, ook al iemand met een verleden als oplichter, had hij een weduwe via slinkse wegen geld afhandig gemaakt.
2. uit de hand gepakt
Hij was nog niet uitgesproken of hij probeerde Walewein met de stok te slaan, maar Walewein wist hem die afhandig te maken.

Woordherkomst
van het Middelnederlandse woord afhendich; op te vatten als een samenstellende afleiding van het voorzetsel af, het zelfstandig naamwoord hand met het achtervoegsel -ig