In 1257 stichtte zekere Robert van Sorbon, 's konings kapelaan en biechtvader, te Parijs een vereniging van arme wereldlijke priesters, die in een gemeenschappelijke woning zich aan de studie der godgeleerdheid konden wijden en kosteloos onderwijs gaven.
Van deze vereeniging, de Sorbonne geheeten, ging weldra zulk een goede roep uit, dat in het vervolg de professoren in de theologie aan de Parijse Universiteit leden ervan waren; ja, deze faculteit (die der godgeleerdheid) aan genoemde Hoogeschool, heette weldra uitsluitend de Sorbonne. Doch langzamerhand, vooral sedert de 16e eeuw, verminderde haar aanzien sterk en begon zij zich ten slotte door allerlei dwaze dingen bespottelijk te maken. In 1792 werd zij dan ook door Lodewijk XIV ontbonden. Napoleon stichtte weer een nieuwe Sorbonne, die thans verschillende gebouwen omvat, waarin allerlei wetenschappen worden onderwezen.