Wetenswaardig Allerlei

T. Pluim (1922)

Gepubliceerd op 25-01-2017

Pruik

betekenis & definitie

Het haar van anderen tot bedekking van het hoofd te gebruiken was reeds zeer vroeg bekend, o. a. bij de Egyptenaren, Assyriërs, Meden en Perzen. In Rome was in den keizertijd vooral het blonde haar der Germaanse vrouwen zeer in trek. Kaalhoofdigheid verborgen de Romeinen door met een harde, gekleurde pomade de haarlokken (van anderen) op hun schedel vast te hechten. Ook in de Middeleeuwen was het gebruik van vals haar vrij algemeen. In Frankrijk kwamen vooral in de 16e eeuw de pruiken in de mode; men maakte ze van vlas, dat men met een gekleurd poeder bestrooide, maar de boerinnen gebruikten er meel voor.

De uitvinding van de pruiken, zooals die tegenwoordig gemaakt worden (waarvan de haren tusschen zijden draden worden gevlochten), wordt toegeschreven aan zekeren Ervais, een pruikenmaker te Parijs. Toen het onder Lodewijk XIII mode werd lange haren te dragen, nam het gebruik der pruiken nog meer toe en onder Lodewijk XIV bereikte deze bespottelijke mode haar hoogtepunt, toen de zogen. allongepruik in zwang kwam. Op het voorhoofd hoog opstijgend en in het midden gespleten, golfde zij in weelderige lokken tot op de borst en 't midden van den rug neer. „Bij de tijdgenooten werd deze staatsiepruik de nimbus van majesteit en waardigheid, doch voor het nageslacht het eigenaardig kenmerk voor de stijve deftigheid van het ceremonieel en het maatschappelijk leven dier dagen." („Pruikentijd.") De „staatsiepruik" werd uit een oogpunt van zuinigheid later door kleinere vormen vervangen, sedert + 1730 door den z.g. haarzak en sinds 1750 door de „staartpruik" (pruik met een vlecht). Deze hield nog stand tot ongeveer 1805, toen het dragen van valschen haartooi, althans in zulke bespottelijke vormen, voorgoed verdween. Alleen in Engeland is de gepoederde allongepruik als symbool van deftigheid o. a. nog bij de rechters in gebruik.