De teelt van het insect dat de kostbare verfstof levert, werd door den Gouv. Baron van Raders op Curaçao ingevoerd.
Volgens eene opgave in de Verhand. en Berigten betrekk. het Zeewezen en de zeevaartkunde, door Jacob Swart en Jhr. O.A. Tindal, 1850, No. 3 was de waarde van de voor gouvernementsrekening op Curaçao, Bonaire en Aruba geproduceerde cochenille in 1844, 1845, 1846 en 1847 resp.ƒ1.221.095, ƒ6.793.52. ƒ15.648.565 en ƒ38.597.83 Zulke groote verwachtingen koesterde men destijds van de teelt, dat in 1848 Rammelman Elsevier, Gouv. van Curaçao, daarin het middel zag om de vrijmaking van 6000 slaven tot stand te brengen bijna zonder bezwaar voor het moederland. Elsevier zag zijne dwaling spoedig in. De cochenilleteelt ging achteruit en verliep spoedig geheel. (Zie M.D. Teenstra. Beknopte Beschr. v.d. Nederl.
Overz. Bezittingen, Gron. 1852, III 984 en Tweede Rapport der Staatscommissie benoemd bij K.B. van 29 Nov. 1853, No. 66, enz. 's-Grav. 1856). In Suriname is het niet tot Cochenille-teelt
gekomen. Het is gebleven bij een rapport van een commissie uit het Landbouwk. Genootsch. ‘Prodesse Conamur’ omtrent de vraag of de teelt met voordeel kon geschieden. Zie M.D. Teenstra. De Landb. in de Kol. Suriname, Gron. 1835.