Gepubliceerd op 16-11-2020

Wigstaart

betekenis & definitie

Verouderde benaming voor de Zwarte Zee-eend. De naam wordt vermeld in Schlegel 1852, in één adem met de naam 'zwarte zeeëend, beide cursief gedrukt, ten teken dat het geen officiële N namen zijn.

Het benoemingsmotief is juist, want de Zwarte Zee-eend heeft een lange staart in de vorm van een wig die soms schuin opgericht wordt, waardoor een en ander in de vrije natuur (met een goede verrekijker) is te zien. Niettemin zal de naam haast geen volksnaam kunnen zijn.

Linnaeus, die in het geslacht der Eenden (na de Wilde Zwaan) eerst de soorten met een knobbel op de snavel opvoert, noemt sub "6. nigra" het kenmerk van de wigvormige staart niet (kennelijk achtte hij "Anas tota nigra, basi rostri gibba" voldoende). Maar sub "26. hyemalis" komt het kenmerk van de wigvormige staart wél ter sprake in een omschrijving die ook verder prachtig past op het 'vrouwtjeskleed' (ook jonge vogels dragen dit) van de Zwarte Zee-eend. Hoewel thans geacht wordt dat de '26e Eend van Linnaeus' een Ijseend geweest zal zijn, is dit, bijv. ten tijde van Schlegel, wel eens anders geweest. Misschien is het gegeven van de wig-vormige staart, dat nl. al direct in het begin van de beschrijving door Linnaeus gedebiteerd wordt, aanleiding tot een aanzet van een N (boeken)naam geweest.

ETYMOLOGIE N wig 'keg' <N wigghe, wigge (Junius 1567 [VT]); mnd wigge-, fries wigge, wich '(wigvormig) brood', > E wig <wigg 'soort boterkoek' (1376 [NEW], Cotgrave 1611, Calisch & Calisch 1890) [Weekley 1967 sub wedge], <germ *weyja.

Deze vorm staat ablautend naast germ *wayja, waarvan N weg, wegge, wek 'broodje met wigvormige uiteinden' (in Antwerpen en op "W.Voorne" ook wig genoemd [Weijnen]) <mnl wegge, wigge '1. (1369) wigvormig tarwebrood; 2. (c.1300) wig' [VT; MH]; (fries wigge, wich '(wigvormig) brood' hoort bij N wig); oudsaksisch weggi 'wig'; mnd wegge 'wig, soort brood'; D Weck, Wecke, Wecken 'wittebroodje, wegge' (ook: 'stuk boter') <mhd wecke <ohd wecki, weggi 'wig; wigvormig stuk brood'; E wedge <middelengels wegge <oudengels wecg; zweeds vigg, vigge 'wig, keg', noors/deens vegg, ijslands veggur <oudnoords veggr 2 'wig, keg' [AEW]; <germ *wayja. Buiten het germ: lets wadjis 'wig', litouws vagis 'wig' (vermoedelijk >ests vaga en >fins vaaja, vavia 'wig', maar deze baltische woorden kunnen op hun beurt geleend zijn, dan vanhetgerm); oudiersfecc (<*wegh-na) 'tand'.

De belangrijkste toepassing vindt en vond de 'wig' in de ploegschaar. Er zijn verwante woorden voor dit begrip, waarvan het bekendste Lat vomer, ook de naam van een ploegschaarvormig bot in het neustussenschot, ~oudnoords vangsni, ohd waganso, oudpruisisch wagnis, alle ='ploegschaar'.

Zweeds Vigg 'Kuifeend' wordt in AEW bij oudnoords vigg besproken, Jóhannesson verbindt deze en ijsl Vigga 'wasserhuhn' met noors vigga 'wankelen' en mnd wiggen 'bewegen'. Hier komt mogelijk ook N/fries Wiekel ← inbeeld.