Gepubliceerd op 16-11-2020

Boomklever

betekenis & definitie

Sitta europaea Linnaeus 1758. In de Lage Landen tamelijk bekende vogel van plaatsen met zwaar geboomte, waar hij broedt in holten in het hout.

De vogel kan zich als het nodig is benedenwaarts langs boomstammen verplaatsen zonder de vleugels te gebruiken, zich daarbij met de poten aan de schors vasthoudend. Het lijkt er daarbij op, alsof de vogel aan de boom kleeft. Dit is wat het meest aan deze vogel opvalt, dus moet de N naam uitgelegd worden als 'aande-boomklever'. Ook twee Am volksnamen voor de Canadese Boomklever Sitta canadensis en/of de Witborstboomklever Sitta carolinensis geven het ontzag bij de naamgever voor dit ‘duivelse' kunstje aan: Devil-down-head en Topsy-turvybird ('ondersteboven-vogel').B&TS 1995 echter menen dat de N naam voornamelijk bepaald is door een gewoonte van de Boomklever om de ingang van de nestholte, als deze te wijd is, met klei of modder te beplakken (vgl. de N volksnamen Plakmees en Plakspecht). Dit lijkt voor N Boomklever minder geslaagd wegens de ss. met boom- en wegens het ontbreken van de betekenis ‘bepleisteren' van hetww. kleven. Voor D Kleiber 'Boomklever' ligt dat anders; het betekent niet zozeer 'klever' als wel ‘leemarbeider', ‘hij die een gat met leem opvult'. Zweeds Bom klifer bij Rudbeck c.1710 [Anfalt et al.] betekent 'boomklimmer' (zweeds kliva 'klimmen'). Zoals in het D, zo verwijst ook ♂ Sittelle torchepot naar het pleisteren (F torcher 'met leem en stro metselen'; ook '(af)vegen'; uiteindelijk <Lat torquere '(om)draaien, wenden'; vgl. torquatus sub Beflijster).

In Houttuyn 1762 wordt Linnaeus' Sitta europaea met "Europische Blaauwspecht" weergegeven (vgl. sub Blaauwspecht); men wist van het bestaan van andere Boomkleversoorten in Amerika door hetwerk van Catesby. De naam 'Boomklever' valt bij Houttuyn niet, en dit bij de wetenschap: "Verwonderlyk is de Konst, die hy gebruikt in het toestryken van den ingang van zyn Nest, dat hy in Gaten van Boomen maakt met Kley, laatende alleenlyk een kleine opening, om 'er in en uit te komen." In de systematiek staat de Boomklever dan nog onmiddellijk achter de Spechten (in Jonston 1660 Tab.41 de aan Gesner 1555 ontleende gravure met daarbij de namen Picus Cinereus, Blau Specht en Maij Specht). Ook in Schlegel 1852 gaat de "Blaauwe Specht" nog onmiddellijk aan de Spechten vooraf.

In Schlegel 1858 is ‘Boomklever' gebruikt als naam voor de soort. Hij is ingedeeld bij de familie der ‘Kruipvogels Certhiae', die onderverdeeld is in de geslachten der Boomkruipers Certhia, der Klimmers Tichodroma, en der Boomklevers Sitta. De groep wordt geplaatst tussen de Nachtzwaluw (een Niet-zangvogel) en de Winterkoning (een Zangvogel)! Het is wellicht (de van oorsprong Duitser) Schlegel geweest die geïnspireerd door D Kleiber de naam Boomklever mooi vond passen in de trits Boomkruipers, Klimmers en Boomklevers. Er bestond trouwens al de D naam Baumkleber, nl. in het Strassburger Vogelbuch uit 1554 [Wilms960722,2a; 960731,3].

Behalve aan metselen doet de vogel ook aan hakken. Dit komt tot uiting in de friese volksnaam Beambikker (officieel fries is Blauspjocht). Er zijn echter ook de volksnamen Boompikkertje voor de Boomkruiper ← en Boompikker (in Zeeland Baompikker, Buumpikker) voor de Grote Bonte Specht. Het is daarom niet zeker welke vogel bedoeld is in de VK (c.1618) met: "boombicker. sax. sic. Calidis. genus auis."

Houttuyn: "Hy [de Blaauwspecht] wordt ook wel Boomklopper en Houthakker genoemd, gelyk de Spechten." Eigenaardig is, dat B&O 1822 de kleur van de soort niet goed getroffen vinden; zij noemen hem "De gemeene of Europische Graauw-Specht" (misschien naar de D naam (Gemeiner) Grauspecht, die minder vaak voorkomt dan D namen voor de soort met Blauerin). De geslachtsnaam is bij deze auteurs wél: De BLAAUW OF GRAAUW SPECHT (SITTA).