Gepubliceerd op 16-11-2020

Boomkruiper

betekenis & definitie

Certhia brachydactyla C L Brehm 1820. In de Lage Landen in streken met bomen broedende soort van Zangvogel, die steunend op zijn staart langs stammen en dikke takken omhoog klimt.

Omdat dit de meest voorkomende soort bij ons is, heet hij alleen maar 'Boomkruiper', maar in Engeland is dit de zeldzame van twee dubbelganger-soorten; vandaar dat hij daar heet E Short-toed Treecreeper. E Treecreeper = C. familiaris Linnaeus 1758, waarvoor de N namen Kortsnavelboomkruiper ← enTaigaboomkruiper ←.Fries Beamkruper (ook Beamklimmer(ke) of Beamkladder); achterhoeks Boomleuperken. Andere N volksnamen zijn Klampvogeltje ← en Klaverkatje ←.

D Gartenbaumlaufer, omdat hij in tuinen met bomen voorkomt.

De vogel wordt dus zo genoemd, omdat hij tegen de stam van bomen opkruipt of klimt. Naar beneden gaan doet hij vliegend, i.t.t. de Boomklever, die ook in neerwaartse richting langs de stam kruipen kan, waardoor het bij deze soort nog meer dan bij de Boomkruiper lijkt alsof hij aan de stam kleeft. Het zal geen verbazing wekken dat Houttuyn 1762 geen moment twijfelde dat de door Linnaeus voorgestelde Certhia familiaris algemeen in ons land voorkwam. Houttuyn noemt hem "Gemeen of Europisch Boomkruipertje". Het hele geslacht Certhia heette in het N eveneens "Boomkruipertjes" en het was geplaatst tussen dat der Hoppen en dat der Bloemzuigertjes Trochilus (de Kolibries Trochilidae). Schlegel 1858 vermeldt de naam Boomkruipertje onder de wetenschappelijke naam Certhia familiaris Linnaeus; dit ondanks het feit dat hij in zijn tekst ook C. brachydactyla Brehm vermeldt en dat het bij de determinatie om "de lengte van de snavel en ook die der nagels" te doen is. Kennelijk wist hij niet goed de scheidslijn te bepalen.

ETYMOLOGIE kruiper: N kruipen <mnl crupen, achterhoeks kroepen (vgl. sub Wegkroeperke); mnd krupen; fries krüpe <oudfries kriapa; noors krype, zweeds krypa <oudnoords krjupa; Ecreep (vgl. vogelnaam Creeper) <oudengels creopan; verwant met Gr ypunóg grupós 'krom, gebogen; met haviksneus'; vgl. sub Grijp en sub Gier) (kruipen =zich op handen en voeten voortbewegen, zich in kromme of gebogen houding voortbewegen; vgl. N kreupel, D Krüppel, E cripple, noors forkroplet en N kreupelhout ('laagblijvend gewas, waarvan de takken en stammen a.h.w. zijdelings kruipen, krom en gebogen naar beneden groeien'). Idg *greub<*ger'winden, draaien, krommen'. Verwant is N krop (waarvoor zie sub Kropgans).

< >