L., Tamariske, plantengeslacht van de fam. Tamaricaceae, heesters met kleine schubvormige, dicht op elkander staande blaadjes en rozeroode bloemtrossen of aren.
T. gallica L., fransehe tamarinde vindt men dikwijls in plantsoenen of parken als sierstruik aangeplant. T. mannifera is inheemsch in Arabië, en wordt daar Tarfa genoemd. Het is een boom of struik, welks bast tengevolge der werking van een schildluis, Coccus manniferus, in Juni en Juli een suikerachtige stof uitzweet, die zich als kleine korreltjes vertoont. Deze stof wordt wel eens als het manna der Israëlieten (Exodus XVI) aangeduid, doch ten onrechte, lo. Mozes kan die stof niet als uit den hemel gedaald, aan de Israëlieten hebben voorgehouden, terwijl zij toch voor hunne oogen zagen, dat zij uit den Tarfastruik vloeide. 2o. Het manna viel in den nacht, terwijl het tarfamanna eerst onder den invloed van het zonnelicht ontstaat. 3o. De Israëlieten aten het manna 40 jaren lang in alle jaargetijden, het tarfamanna ontstaat alleen in Juni en Juli, en dan nog alleen in vochtige jaren, zoodat sommige jaren geen tarfamanna wordt ingezameld. 4o.
Voor het aantal Israëlieten waren dagelijks ongeveer 20.000 Centenaars noodig, terwijl de oogst van het geheele schiereiland in de beste jaren slechts 300 K.g. bedraagt. Daarenboven is het onmogelijk aan te nemen, dat de Israëlieten 40 jaren lang alleen van suiker leefden.